RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 49606 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 49603 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2006
A,
geboren op [...] 1979, van Bosnische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.W. Aartsen, advocaat te Utrecht,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 7 mei 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel verblijf bij partner B. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 1 augustus 2003 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 13 augustus 2003 bezwaar gemaakt.
1.2 Op 13 augustus 2003 heeft verzoeker gevraagd de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 4 december 2003, kenmerk AWB 03/44089, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.
1.3 Op 22 juni 2005 is verzoeker gehoord door een ambtelijke commissie. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 20 oktober 2005 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 4 november 2005 beroep ingesteld.
1.4 Verzoeker heeft op 4 november 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 januari 2006. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (het mvv-vereiste).
2.5 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
2.6 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan een vreemdeling, voor wie het gelet op dienst gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. Voorts kan verweerder ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb het eerste lid van dat artikel buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule).
2.7 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over toepassing van deze wettelijke bepalingen vastgesteld. In B1/2.2.1 Vc heeft verweerder neergelegd dat het de bedoeling is dat van de bevoegdheid om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. In dit beleidsonderdeel is onder h opgenomen dat in ieder geval geen sprake is van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer naar het land van herkomst teneinde een mvv te verkrijgen in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat er sprake is van een medische noodsituatie.
2.8 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat hij niet in het bezit is van een geldige mvv en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. In het kader van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw heeft verweerder overwogen dat in het BMA-rapport is vermeld dat verzoeker in staat moet worden geacht te reizen. In het kader van de hardheidsclausule heeft verweerder overwogen dat in het rapport van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 24 augustus 2005 is vermeld, dat voor de medische klachten van verzoeker in het land van herkomst een adequate behandeling beschikbaar is en dat ook de door verzoeker gebruikte medicatie, dan wel equivalenten voorhanden zijn. Er is volgens verweerder van een medische noodsituatie op korte termijn geen sprake, omdat voor die situatie uitsluitend dient te worden gevreesd bij uitblijven van behandeling.
2.9 Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn beroep op de vrijstelling van het mvv-vereiste onjuist gemotiveerd heeft afgewezen. Hiertoe is onder meer het volgende naar voren gebracht. Uit de medische stukken van verzoeker blijkt wel degelijk dat het voor hem niet verantwoord is om te reizen. Zoals het BMA ook heeft vastgesteld, is sprake van een medische noodsituatie op korte termijn. Voorts is verzoeker opgenomen in een intensief dagbehandelingsprogramma. Volgens zijn behandelend psychiater is het onverantwoord om deze behandeling te onderbreken en is het niet voorstelbaar dat deze behandeling, zo al realiseerbaar, op korte termijn kan worden geboden in Bosnië. Verzoeker heeft ook aangevoerd dat, nu hij een aanvraag heeft gedaan voor verblijf bij zijn partner en niet voor het doel medische behandeling, de behandelingsmogelijkheden in zijn land van herkomst niet van belang zijn.
2.10 In het licht van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het BMA-rapport zijn voorwaarden vermeld die moeten zijn vervuld voordat verzoeker in staat wordt geacht te reizen. Verzoeker dient gedurende de reis begeleid te worden door minstens een psychiatrisch geschoold hulpverlener en kort voor de reis te worden onderzocht op vliegreis-geschiktheid. Ook dient hij de beschikking te hebben over zijn dossier, aangezien de behandeling moet worden voortgezet in zijn land van herkomst en dient hij gedurende de reis de beschikking te hebben over de voor hem voorgeschreven medicatie. Nu uit het bestreden besluit noch uit de toelichting daarop van de gemachtigde van verweerder ter zitting, is af te leiden dat al deze voorwaarden ook daadwerkelijk zijn vervuld, is de conclusie van verweerder dat verzoeker in staat moet worden geacht te reizen, niet toereikend gemotiveerd. Verzoekers hier op gebaseerde beroepsgrond treft derhalve doel.
2.11 De voorzieningenrechter zal voorts onderzoeken of verweerder terecht heeft afgezien van toepassing van de hardheidsclausule.
2.12 In het beleid in B1/2.2.1 onder h Vc ten aanzien van toepassing van de hardheidsclausule, zoals hiervoor weergegeven onder r.o. 2.7, heeft verweerder niet neergelegd wat hij verstaat onder een medische noodsituatie. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting voorts bevestigd dat het beleid voor de verlening van een verblijfsvergunning voor medische behandeling, zoals neergelegd in B8/3 Vc, in het onderhavige geval niet van toepassing is. Dit standpunt is juist, omdat in het onderhavige geval geen aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking medische behandeling voorligt. Nu echter in B1/2.2.1 Vc een definitie voor het begrip medische noodsituatie ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om ook in dit geval aan te knopen bij de definitie daarvan zoals die is neergelegd in B8/3.2 Vc. Volgens deze definitie, zoals die overigens ook is gebruikt in het BMA-rapport van 24 augustus 2005, wordt onder een medische noodsituatie die situatie verstaan, waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van een behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
2.13 In het rapport van 24 augustus 2005 concludeert het BMA over verzoeker, dat bij uitblijven van behandeling sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn. De voorzieningenrechter constateert dat daarmee aan de definitie van het begrip medische noodsituatie is voldaan. Daaruit volgt tevens dat niet aan de orde is de situatie zoals bedoeld in B1/2.2.1, onder h, Vc, omdat verzoeker in dit geval heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie.
2.14 Verweerder heeft onder verwijzing naar hetzelfde BMA-rapport er op gewezen dat er voor verzoeker behandelingsmogelijkheden zijn in zijn land van herkomst ter afwending van die medische noodsituatie.
2.15 Met dat argument heeft verweerder echter ontoereikend gemotiveerd waarom verzoeker niet op grond van de hardheidsclausule van het mvv-vereiste wordt vrijgesteld. De mogelijkheid tot behandeling in het land van herkomst vermeldt verweerder in B1/2.2.1 Vc immers niet als argument om de hardheidsclausule in geval van een medische noodsituatie niet toe te passen.
2.16 Verweerder heeft overigens in het onderhavige geval in redelijkheid met het enkele argument dat er behandelingsmogelijkheden zijn in Bosnië niet van toepassing van de hardheidsclausule kunnen af zien. Het betreft hier immers geen aanvraag voor verblijf met als doel medische behandeling, maar een aanvraag voor verblijf bij partner. De behandelmogelijkheden in het land van herkomst spelen daarom, anders dan op grond van B8/3.3 Vc bij verlening van een vergunning voor medische behandeling in geval van een medische noodsituatie en met voorbijgaan aan het mvv-vereiste, bij de beoordeling van de aanvraag geen enkele rol. Duidelijk is wel dat het moeten opstarten van behandeling in het land van herkomst voor de duur van de behandeling van de mvv-aanvraag zeer bezwarend is voor verzoeker. Dat argument heeft verweerder ten onrechte niet in zijn afweging betrokken. Verzoeker is bovendien momenteel opgenomen in een intensief dagbehandelingsprogramma. Het onderbreken daarvan, met het enkele doel om in zijn land van herkomst een aanvraag tot verlening van een mvv in te dienen, waarbij de behandelingsmogelijkheden aldaar voor zijn psychische klachten geen enkele rol spelen, heeft verweerder ten onrechte evenmin in de afweging betrokken.
2.17 Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Awb en de artikelen 17 Vw en 3.71 Vb. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.19 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75 Awb worden vergoed aan de griffier.
2.20 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 13 augustus 2003 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen;
3.6 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad tweemaal € 138,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, en op 9 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.