RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757738-05
's-Gravenhage, 30 januari 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 januari 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1. primair en 2. primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie vordert tevens de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van dit vonnis.
De officier van justitie heeft daarnaast geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van ? 3.400,-- en tot niet-ontvankelijk verklaring van deze benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van bedragen groot ? 3.400,--, subsidiair 68 dagen hechtenis, en groot ? 1.850,--, subsidiair 37 dagen hechtenis, ten behoeve van de slachtoffers respectievelijk genaamd [benadeelde partij] en [benadeelde partij].
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs.
De rechtbank neemt met betrekking tot het bewijs het volgende in aanmerking.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte in de nacht van de overval in de buurt van de plaats van de overval in Den Haag is geweest. Een signaal van de telefoon van verdachte is vastgelegd door een zendmast in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van de overval en verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard in die nacht in Den Haag te zijn geweest, waarmee hij is teruggekomen op een eerder daarover afgelegde verklaring inhoudende dat hij daar zeker niet was geweest op deze datum. Verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de overval, maar kan geen aannemelijke verklaring geven voor zijn aanwezigheid op die plaats op dat moment. Uit de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring volgt ook dat aan de verklaring van zijn vriendin dat hij de hele nacht bij haar is geweest geen waarde kan worden gehecht. De verzending van twee sms-berichten door de vriendin van verdachte aan verdachte is ook slechts verklaarbaar wanneer verdachte niet thuis was.
De rechtbank slaat daarnaast acht op het feit dat een groot aantal van de gestolen goederen is aangetroffen bij verdachte of bekenden van verdachte. Enkele van deze bekenden hebben verklaard de goederen - al dan niet via anderen - van verdachte gekregen te hebben. Verdachte heeft zelf over de herkomst van de goederen sterk wisselend verklaard. Uiteindelijk heeft verdachte verklaard de goederen van enkele onbekenden op straat te hebben gekocht. Mede met het oog op het steeds wisselen van de verklaringen, acht de rechtbank ook deze laatste verklaring niet geloofwaardig. Daarbij is tevens van belang dat verdachte ter zitting nogmaals zijn verklaring met betrekking tot de hoogte van het aankoopbedrag veranderde. Bovendien erkent verdachte dat deze goederen via hem bij deze bekenden terecht zijn gekomen.
De rechtbank acht verder van belang voor het bewijs dat het signalement van verdachte voldoet aan de beschrijving van de daders die de slachtoffers van de overval hebben gegeven. Daarnaast slaat de rechtbank acht op het feit dat het mannelijke slachtoffer ter zitting, onmiddellijk nadat hij met verdachte werd geconfronteerd, als getuige - daartoe rauwelijks ter zitting opgeroepen - heeft verklaard dat hij de stem van de verdachte herkende als de stem van een van de daders. Hoewel een dergelijke stemherkenning in zijn algemeenheid met de nodige terughoudendheid moet worden beoordeeld, heeft deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank voldoende overtuigingskracht om - in samenhang bezien met bovengenoemde bewijsmiddelen - aan het bewijs bij te dragen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het slachtoffer ter zitting, onmiddellijk nadat hij met verdachte werd geconfronteerd en eigener beweging, heeft gemeld dat hij de stem van verdachte herkende en dat dit slachtoffer deze verklaring vervolgens als getuige met stellige overtuiging heeft herhaald.
Op basis van de combinatie van bovenstaande factoren acht de rechtbank voldoende wettig bewijs voorhanden en heeft zij ook de overtuiging bekomen dat verdachte de hem telastgelegde feiten heeft gepleegd.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1. primair en 2. primair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander of anderen een gewelddadige overval gepleegd in een woning, terwijl de twee bewoners in die woning aanwezig waren. Verdachte en zijn mededader hebben de overval op professionele wijze gepleegd, waarbij zij met een baseballpet op en een sjaal voor het gezicht en voorzien van een vuurwapen en een mes de slachtoffers voor hun woning hebben vastgepakt en hen onder bedreiging de woning hebben binnengeduwd. Vervolgens hebben zij de slachtoffers vastgebonden en gedurende lange tijd bedreigd. Zij hebben de woning doorzocht en verschillende goederen buit gemaakt. Verdachte en zijn mededader hebben door aldus te handelen de bewoners van de woning, blijkens hun verklaringen, zeer grote angst aangejaagd.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op grond van financieel gewin een zodanig gewelddadige overval heeft gepleegd. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij een grove inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers door ze in de eigen woning te overvallen. Dat hij daarbij kennelijk niet heeft stilgestaan bij de traumatische gevolgen die een dergelijke gebeurtenis kan hebben voor de slachtoffers rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten niet zelden leiden tot langdurige psychische schade bij slachtoffers. Bovendien versterken dergelijke feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf voorts in aanmerking dat verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister, reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens vermogensdelicten.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de door de officier van justitie gevorderde duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij], wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 7.400,--.
[benadeelde partij], wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 1.850,--.
De vorderingen als zodanig zijn door de verdediging niet weersproken en vinden rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - hun grondslag in de onder 1. primair en 2. primair telastgelegde en bewezenverklaarde feiten. Voorzover de vorderingen betrekking hebben op vergoeding van de immateriële schade, acht de rechtbank deze voor toewijzing vatbaar. Voor het overige zijn de vorderingen, nu deze onvoldoende door bescheiden zijn gestaafd, niet van zo eenvoudige aard dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] derhalve toewijzen tot een bedrag van ? 600,-- en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] eveneens toewijzen tot een bedrag van ? 600,-- en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1. primair en 2. primair bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van bedragen groot ? 600,--, subsidiair 12 dagen hechtenis, en groot ? 600,--, subsidiair 12 dagen hechtenis, ten behoeve van de slachtoffers respectievelijk genaamd [benadeelde partij] en [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 310, 311, 312 en 421 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1. primair en 2. primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het onder 1. primair bewezenverklaarde feit:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen en terwijl tijdens het plegen van dat misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert verdachte een tegen hem wegens een in artikel 310 of 311 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan;
ten aanzien van het onder 2. primair bewezenverklaarde feit:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door een valse sleutel, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd en terwijl tijdens het plegen van dat misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert verdachte een tegen hem wegens een in artikel 310 of 311 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van DRIE JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 30 september 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 5 oktober 2005,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 8 december 2005;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
[benadeelde partij], wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van ? 600,--,
[benadeelde partij], wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van ? 600,--,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van bedragen respectievelijk groot ? 600,-- en groot ? 600,-- ten behoeve van de slachtoffers genaamd [benadeelde partij] en [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van telkens 12 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. F.J.A. Quadekker, voorzitter,
D.R. Glass en J.J. van der Helm, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Strop, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2006.