ECLI:NL:RBSGR:2006:AV1442

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3896
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Chinese nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2006 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling van Chinese nationaliteit, eiseres, die in detentiecentrum Zeist verblijft. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de voortduren van haar bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 12 mei 2005 is opgelegd met het oog op uitzetting. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting meer bestaat en dat zij recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overweegt dat er nog steeds zicht op uitzetting bestaat, ondanks de lange duur van de bewaring, omdat eiseres onvoldoende meewerkt aan de vaststelling van haar identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft ook de bevindingen van de commissie Havermans in overweging genomen, maar concludeert dat deze niet van toepassing zijn op de situatie van eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toepassing van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat de belangenafweging in dit geval niet leidt tot opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 06/3896 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1984, van Chinese nationaliteit, eiseres,
verblijvende in het detentiecentrum te Zeist,
gemachtigde: mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.IJ. Ruiter , werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. INLEIDING
Verweerder heeft op 12 mei 2005 aan eiseres met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd. Laatstelijk bij uitspraak van 19 december 2005 is het daartegen ingestelde vervolgberoep ongegrond verklaard. De maatregel duurt nog steeds voort.
Eiseres heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Eiseres heeft daarbij verzocht om een schadevergoeding.
Verweerder heeft een kopie van de voortgangsrapportage van 20 januari 2006 met betrekking tot de uitzetting van eiseres overgelegd.
Vervolgens heeft de rechtbank eiseres de gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen schriftelijk te reageren.
Eiseres heeft hierop gereageerd en daarbij aangegeven dat zij van mening is dat behandeling ter zitting niet achterwege kan blijven.
De rechtbank heeft op 26 januari 2006 het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, eerste lid, Vw ambtshalve bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege blijft. Voorts heeft de rechtbank aanleiding gezien om eiseres voor die zitting op te roepen.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 februari 2006. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 96, derde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen. Daartoe is ter zitting aangevoerd dat er niet langer zicht bestaat op uitzetting van eiseres. Naarmate de bewaring - zeker na een periode van zes maanden - voortduurt wordt het belang van eiseres om in vrijheid gesteld te worden groter dan het belang van verweerder bij de vrijheidsbeneming. Voorts heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 19 december 2005 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig waren. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert het moment van het sluiten van genoemd onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Vreemdelingenbewaring is een vrijheidsontnemende maatregel ter fine van uitzetting.
Zicht op uitzetting is dus een absolute voorwaarde voor de rechtmatigheid van de bewaring. Indien er op enig moment na de inbewaringstelling geen dan wel een te verwaarlozen zicht op uitzetting bestaat, is de toepassing van de bewaring in strijd met de wet en dient verweerder de bewaring op te heffen.
Indien er nog wel zicht op uitzetting bestaat, is de duur van de bewaring een element dat bij de belangenafweging betrokken dient te worden. De rechtbank stelt vast dat de Vw geen maximum stelt aan de duur van de bewaring. Dit betekent evenwel niet dat de bewaring onbeperkt zou mogen voortduren. Naarmate de bewaring voortduurt wordt het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden groter.
In onderhavige zaak heeft verweerder gesteld dat eiseres niet meewerkt aan de vaststelling van haar identiteit en nationaliteit en geen gegevens heeft verstrekt die het onderzoek kunnen bespoedigen, terwijl een actieve inspanning van eiseres mag worden verwacht. Naar aanleiding van een aanvraag om een laissez-passer is op 28 juli 2005 een non-statement van de Chinese autoriteiten afgegeven. Op 12 augustus 2005 is een nieuwe aanvraag om een laissez-passer gedaan in het kader van de zogenaamde Task Force China, welke aanvraag wederom door de Chinese autoriteiten in behandeling is genomen.
In het kader van de belangenafweging terzake overweegt de rechtbank dat eiseres weliswaar reeds geruime tijd in vreemdelingenbewaring verblijft maar dat zij vanaf de oplegging van de maatregel onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek naar de vaststelling van haar identiteit en nationaliteit, hetgeen heeft geleid tot de afgifte van een non-statement van de Chinese autoriteiten op 28 juli 2005. Op 12 augustus 2005 is eiseres in het kader van de zogenaamde Task Force China wederom gepresenteerd bij de Chinese autoriteiten.
Uit de voortgangsgegevens en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat verweerder wekelijks bij de Chinese autoriteiten rappelleert, laatstelijk op 13 januari 2006. Eiseres is op 12 januari 2006 gehoord, waarbij zij niets relevants heeft verklaard.
Gelet op het vorenstaande, daaronder begrepen de omstandigheid dat een eerder onderzoek naar de nationaliteit en identiteit van eiseres tot een non-statement van de Chinese autoriteiten heeft geleid en de aanvraag voor een laissez-passer opnieuw is voorgelegd, maar ditmaal aan de Task Force China, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring thans nog dient voort te duren. De rechtbank is in dat verband van oordeel dat er, gelet op het vorenstaande, thans nog voldoende zicht op uitzetting bestaat alsook dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de voorbereiding van de uitzetting van eiseres.
In beroep heeft eiseres nog gesteld dat zij niet uitzetbaar is indien verweerder bij de aanvraag voor een laissez-passer heeft laten blijken dat eiseres in het verleden asiel heeft aangevraagd. Eiseres heeft ter zitting verwezen naar de rapportage van de commissie Havermans (Rapport van de commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo van 6 december 2005) en verzocht om overlegging van de bedoelde aanvraagformulieren om te kunnen vaststellen of zulks al dan niet heeft plaatsgevonden. Hieromtrent overweegt de rechtbank dat de door de commissie Havermans vastgestelde feiten waarop eiseres kennelijk doelt, zich slechts voordoen ten aanzien van gegevensverstrekking aan de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo. Uit het bedoelde rapport kan de rechtbank niet afleiden dat er aanwijzingen bestaan dat een vergelijkbare wijze van gegevensverstrekking zich ook voordoet ten aanzien van de verwijdering van uitgeprocedeerde asielzoekers naar China. Gelet hierop en hetgeen overigens door eiseres naar voren is gebracht ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om verweerder te verzoeken om de aanvraagformulieren voor de verkrijging van een laissez-passer ten behoeve van eiseres ter inzage over te leggen.
Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij zeer onder de vrijheidsbeneming lijdt, echter zij heeft deze stelling niet met (medische) schriftelijke verklaringen onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiseres niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen.
Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;.
wijst het verzoek om toekenning van een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2006, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, als griffier.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.