RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: Awb 06/691
Datum uitspraak: 19 januari 2006
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
A,
geboren op 18 december 1987,
v-nummer 2007.46.7292,
Burger van Mauritanië,
verzoekster,
gemachtigde mr. J.J. Eizenga,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.M. Strijbos,
ambtenaar in dienst van de IND.
Bij brief van 19 december 2005 heeft verzoekster verweerder verzocht om binnen vijf dagen na dagtekening van het verzoek mede te delen of het door Stichting Nidos verstrekte leefgeld dat verzoekster ontvangt, na 18 december 2005 wordt gecontinueerd. Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat indien niet binnen vijf dagen op dit verzoek wordt gereageerd, dit zal worden gezien als een fictieve weigering.
Op 27 december 2005 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij verzoekschrift van 27 december 2005, verzonden 4 januari 2006, heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de verstrekking van leefgeld aan haar wordt gecontinueerd tot op bezwaar is beslist.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 januari 2006. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:7 juncto 8:8, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank waarbij als eerste een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingesteld, de bevoegdheid verkrijgen om de verzoeken tot het treffen van de voorlopige voorzieningen te behandelen die tegen hetzelfde besluit zijn verzocht. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster op 15 december 2005 aan deze rechtbank heeft verzocht de voorlopige voorziening te treffen tegen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) dat de verstrekking van leefgeld aan haar zal worden gecontinueerd tot op het bezwaar van 14 december 2005 is beslist. Nu er sprake is van samenhangende zaken acht de voorzieningenrechter zich derhalve ook bevoegd om de onderhavige zaak te behandelen.
2. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoekster bij een op 27 december 2005 gedateerd verzoekschrift, ingediend op 4 januari 2006, heeft verzocht hangende het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit, een voorlopige voorziening te treffen. Ingevolge artikel 6:2, aanhef, en onder b, van de Awb wordt met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Derhalve voldoet de verzochte voorlopige voorziening aan het connexiteitsvereiste.
3. Verzoekster heeft de mededeling gekregen van stichting Nidos dat per 18 december 2005 de verstrekking van het leefgeld aan haar wordt beëindigd. Verweerder betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang in de onderhavige zaak, aangezien er geen sprake is van dreigende uitzetting, zodat onduidelijk is waarom een beslissing op het verzoek om doorbetaling van het leefgeld niet zou kunnen worden afgewacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het stopzetten van de leefgelden een zo ingrijpend karakter dat verzoekster belang heeft om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over haar huidige leef- en woonsituatie en over het al dan niet aanspraak kunnen blijven maken op doorbetaling van de leefgelden. Verzoekster heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening.
4. Getoetst dient te worden of de verstrekking van leefgeld aan verzoekster, direct dan wel middels stichting Nidos, gecontinueerd dient te worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van het leeftijdsonderzoek van 21 maart 2001 verzoekster de toegekende geboortedatum heeft van 1 januari 1986, zodat zij niet in de doelgroep valt waarvoor het “Project terugkeer ex-ama’s” is opgestart. Aangezien verzoekster buiten deze doelgroep valt is verweerder van mening dat hij geen verplichting heeft om verzoeksters dossier aan te leveren aan het COA.
6. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij door inconsequente leeftijdsregistratie bij de verschillende bestuursorganen tussen de wal en het schip dreigt te geraken. Verweerder heeft verzoekster op basis van een leeftijdsonderzoek geregistreerd als geboren op 1 januari 1986, terwijl het COA haar heeft geregistreerd op de door verzoekster gestelde geboortedatum 18 december 1987. Verzoekster maakt nu aan de ene kant geen recht op een verblijfsvergunning regulier, onder de beperking “voortgezet verblijf” en aan de andere kant valt zij buiten de doelgroep waarvoor het “Project terugkeer ex-alleenstaande minderjarige asielzoekers (ex-ama’s)” is opgezet.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de “Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama’s” (kenmerk 5318904/04/DJJ) volgt dat, ten aanzien van het beëindigen van het leefgeld er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen ex-ama’s die voor 21 augustus 2005 achttien jaar zijn geworden en zij die na 21 augustus 2005 de achttien jarige leeftijd hebben bereikt. Voor de ama’s die op 21 augustus 2005 of later achttien jaar zijn geworden, eindigt het leefgeld automatisch bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. Hier is geen beëindigingbeschikking voor nodig. Deze ex-ama’s vallen niet onder de doelgroep van de ministeriele opdracht die het COA uitvoert. Het leefgeld van ex-ama’s die vóór 21 augustus 2005 achttien jaar zijn geworden, wordt daarentegen per beëindigbeschikking beëindigd.
8. Uit de “Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama’s” (kenmerk 5318904/04/DJJ) blijkt voorts dat het COA bij de uitvoering van de opdracht nauw samenwerkt met verweerder en Stichting Nidos. Ingevolge de werkafspraken stuurt verweerder een kennisgevingsbrief aan de ex-ama’s waarin de beëindiging van de leefgelden wordt aangekondigd en levert de benodigde dossiergegevens aan het COA aan.
9. In tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt valt verzoekster, in het geval zou moeten worden uitgegaan van de door verweerder aan haar toegekende geboortedatum van 1 januari 1986, wél onder de doelgroep van de ministeriele opdracht die het COA uitvoert, omdat zij dan voor 1 augustus 2005 18 jaar is geworden. Verweerder had in dat geval, gelet op de inhoud van de “Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama’s” een kennisgevingbrief aan verzoekster moeten sturen waarin de beëindiging van de leefgelden wordt aangekondigd en had de benodigde dossiergegevens moeten aanleveren aan het COA. Dit is anders indien verzoekster op 21 augustus 2005 of later achttien jaar zou zijn geworden. Derhalve dient als eerste te worden vastgesteld of 1 januari 1986 - de door verweerder toegekende geboortedatum – of dat 18 december 1987 de door de Minister van Justitie respectievelijk het COA als uitgangspunt genomen geboortedatum, als geboortedatum van verzoekster dient te worden aangemerkt.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie volgt dat verzoekster is geboren op 18 december 1987.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat voorop wordt gesteld dat met het begrip “basisadministratie” tot uitdrukking is gebracht dat deze administratie een informatiefunctie heeft ten behoeve van alle organen binnen de overheid en de semi-overheid. De (semi-)overheidsorganen dienen de voor hen relevante algemene persoonsgegevens in beginsel te ontlenen aan deze basisadministratie. Dit brengt mee dat de opgenomen persoonsgegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid moeten voldoen, te meer nu afname van de gegevens doorwerking kent in de vaststelling van rechten en plichten die in de wederzijdse verhouding tussen burger en overheid bestaan.
Mede in dit licht kan het niet zo zijn dat de betreffende bestuursorganen in het onderhavige geval verschillende geboortedata hanteren, waardoor verzoekster tussen de wal en het schip dreigt te geraken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit dient te worden gegaan van één en dezelfde geboortedatum.
11. Het vorengaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie als uitgangspunt hebben te dienen en verzoekster dient te worden aangemerkt als zijnde geboren op 18 december 1987.
Dit geldt te meer nu de grondslag aan de door verweerder vastgestelde geboortedatum, door de resultaten van de herbeoordeling van het leeftijdsonderzoek, is komen te vervallen, hetgeen door verweerder ter zitting overigens is erkend. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat verweerder op 12 maart 2001 met betrekking tot verzoekster een leeftijdsonderzoek heeft laten plaatsvinden. Uit de conclusies van dit leeftijdsonderzoek volgt dat “[...] rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van minderjarigheid ten tijde van de asielaanvraag, hoewel meerderjarigheid zeker niet uit te sluiten is.” Op 9 november 2005 heeft verweerder een radiologisch herbeoordelingonderzoek van de oorspronkelijke resultaten van het eerste leeftijdsonderzoek laten plaatsvinden. Uit de conclusies van dit leeftijdsonderzoek volgt dat “[...] de herbeoordeling kan niet anders worden geïnterpreteerd als dat minderjarigheid uitgesloten is en dat betrokkene meerderjarig is.” Uit de conclusie die de radioloog, drs. H.Th. van der Pas, naar aanleiding van de resultaten van het herbeoordelingonderzoek trekt blijkt dat, door de discrepantie tussen de oorspronkelijke beoordeling van het leeftijdsonderzoek van 21 maart 2001 en de herbeoordeling van datzelfde leeftijdsonderzoek op 9 november 2005, “beide conclusies niet tegelijkertijd mogelijk zijn zodat niets anders meer rest dan te verklaren dat zowel de oorspronkelijke beoordeling als de herbeoordeling onbruikbaar zijn en terzijde gelegd dienen te worden.”
Nu aangenomen dient te worden dat de onderzoeksresultaten van het oorspronkelijk leeftijdsonderzoek en de resultaten van het herbeoordelingonderzoek beide onbruikbaar zijn, heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, ten onrechte deze gegevens als uitgangspunt genomen.
12. Nu de voorzieningenrechter ten aanzien van de geboortedatum van verzoekster 18 december 1987 heeft aangenomen, valt verzoekster buiten de doelgroep van het “Project terugkeer ex-ama’s” en is er derhalve voor verweerder geen verplichting om het dossier van verzoekster aan het COA aan te leveren zodat zij in aanmerking kan komen voor verstrekking van leefgelden. Het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan dan ook niet worden ingewilligd. Voor vergoeding van het griffiegeld of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2006 in tegenwoordigheid van L.E. Huberts als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.