RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 47309
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 januari 2006
A,
geboren op [...] 1988, van Nigeriaanse nationaliteit, thans verblijvende in een Opvangcentrum (OC) ,
eiseres,
raadsvrouw: mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 20 oktober 2005 aan eiseres op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan haar op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.2 Eiseres heeft op 20 oktober 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
1.3 Eiseres heeft tegen de maatregel op 22 oktober 2005 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 november 2005. De raadsvrouw van eiseres is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Aangezien de vrijheidsontnemende maatregel op 26 oktober 2005 is opgeheven, dient in dit geding uitsluitend de vraag te worden beantwoord of het verzoek om schadevergoeding in verband met de gestelde onrechtmatigheid van de aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel voor inwilliging vatbaar is.
2.2 Namens eiseres is - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiseres is ten onrechte in de gesloten OC geplaatst in afwachting van de uitkomst van het leeftijdsonderzoek. Zij is bovendien gedetineerd geweest in een inrichting die niet is ingesteld op detentie van minderjarigen. De bevindingen van de gehoorambtenaren worden gelogenstraft door het leeftijdsonderzoek. Er was geen enkele reden om aan de verklaringen van eiseres te twijfelen. De maatregel is daarom op 21 oktober 2005 ten onrechte voortgezet.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 De omstandigheid dat uit het leeftijdsonderzoek naar voren is gekomen dat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat eiseres ten tijde van de asielaanvraag minderjarig was, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de oplegging en voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel achteraf onrechtmatig moet worden geacht. Immers, aan eiseres is de maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgelegd in verband met het feit dat eiseres niet beschikte over een geldig paspoort. Voorts had eiseres tot de datum waarop de uitslag van het leeftijdsonderzoek bekend werd geen documenten of gegevens overgelegd die een bevestiging van de door haar opgegeven leeftijd vormden.
2.4 Niettemin stelt de rechtbank aan de hand van de uitslag van het leeftijdsonderzoek achteraf vast dat van de gestelde leeftijd van eiseres (17,12 jaar) dient te worden uitgegaan. Eiseres is derhalve, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2003 (reg.nr. 200300583/1), ten onrechte gedetineerd geweest in een inrichting die bestemd is voor meerderjarigen en op grond daarvan bestaat aanleiding voor het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat, ook al heeft verweerder eiseres direct na het bekend worden van het resultaat van het leeftijdsonderzoek overgeplaatst naar een OC.
2.5 Op grond van het vorenstaande komt eiseres in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Ter zake van het nadeel dat eiseres heeft geleden door het verblijf van zes dagen in een inrichting die bestemd is voor meerderjarigen in plaats van een jeugdinrichting heeft zij aanspraak op € 25,- per dag. Derhalve wordt de schadevergoeding van eiseres vastgesteld op € 150,- .
2.6 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde besluit vastgesteld op € 322,-. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep, voor zover het de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel betreft, gegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 150,- (zegge: honderdenvijftig euro) en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van die schade, te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, rechter, en op 9 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 150,-.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.