RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nrs.: AWB 04/51055 BEPTDN en AWB 04/51054 BEPTDN (beroepszaken)
AWB 04/29135 BEPTDN en AWB 04/29136 BEPTDN (voorlopige voorzieningen)
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter, inzake de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen van:
A, geboren op [...] 1958, eiseres/verzoekster sub 1,
en haar dochter B, geboren op [...] 1983, eiseres/verzoekster sub 2,
beiden van Russische nationaliteit,
gemachtigde: mr. E.S.L. Bos-Veterman, advocaat te Utrecht
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.W. Buskens, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Bij beslissingen van 20 oktober 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiseressen/verzoeksters (hierna te noemen: eiseressen) tegen zijn besluiten van 14 juni 2004 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder de aanvragen van eiseressen van 22 januari 2004 om hen een verblijfsvergunning te verlenen afgewezen. Eiseressen hebben tegen de beslissingen van 20 oktober 2004 beroepen bij deze rechtbank ingesteld.
Eiseressen hebben de rechtbank tevens verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op de bezwaren is beslist.
De rechtbank vat het petitum van de reeds ingediende verzoekschriften ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) thans op als strekkende tot een verbod tot uitzetting, zolang nog niet op de ingediende beroepschriften is beslist.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 22 december 2005, waar eiseressen in persoon zijn verschenen. Eiseressen en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Ten aanzien van de beroepen
In geschil is of eiseressen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Eiseressen leggen aan de aanvragen ten grondslag dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning met als doel: "het ondergaan van een medische behandeling".
Verweerder heeft de bestreden beslissingen, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen.
Verweerder heeft de overwegingen uit de beschikkingen van 14 juni 2004 als herhaald en ingelast beschouwd in de bestreden besluiten. Eiseressen zijn niet in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Niet is aangetoond, noch is gebleken dat toepassing van artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit (Vb) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Eiseressen bestrijden de besluiten en voeren daartegen aan dat uit de overgelegde rapportage van psychiater D. Kok blijkt dat uit psychiatrisch oogpunt de terugkeer van eiseres sub 1 naar haar land van herkomst tot schade aan haar psychiatrische gezondheid zal leiden. Los daarvan lijdt eiseres sub 1 aan hoge bloeddruk, waarvoor zij heden nog steeds medicatie voor geschreven krijgt door de huisarts van het AZC. Bovendien lijdt eiseres sub 1 aan ernstige rugpijnen veroorzaakt door een hernia, waarvoor zij onder behandeling heeft gestaan bij de therapeut G.J. Dijkstra, verzonden aan het AZC te C. Voorts vreest eiseres sub 1 dat door uitzetting haar klachten naar aanleiding van twee lumbaalpuncties in 1999 zullen terugkomen. In het land van herkomst zal zij ook niet de juiste medische behandeling krijgen. De gezondheid van eiseres sub 1 wordt voorts ondermijnd door traumatische gebeurtenissen, die haar zijn overkomen in het land van herkomst. Eiseressen lijden aan nachtmerries die zijn ontstaan doordat eiseressen in het land van herkomst regelmatig ernstig zijn bedreigd vanwege hun Joodse achtergrond. Door psychiater D. Kok is de diagnose gesteld dat er sprake is van posttraumatische stressstoornis en depressie, alsook van nachtmerries en het herbeleven van traumatiserende situaties in haar land van herkomst. Eiseres sub 1 terugsturen naar de plek waar de trauma’s zijn ontstaan, zal in medisch opzicht een zeer negatief effect hebben op haar gezondheid, waarbij sprake zal zijn van een acute medische noodsituatie door uitzetting. Het zou van een onevenredige hardheid getuigen indien geen vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb. Eiseressen beschikken voorts niet over familiebanden in het land van herkomst, zodat opvang en steun door familieleden niet tot de mogelijkheden behoort.
Ingevolge artikel 13 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd, indien –voor zover hier van belang– internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
In artikel 17, eerste lid, Vw is een aantal categorieën vreemdelingen genoemd waarvan de aanvraag niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, Vw wordt de mogelijkheid geopend bij algemene maatregel van bestuur categorieën vreemdelingen aan te wijzen die van het vereiste van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
In artikel 3.71, tweede lid, Vb wordt uitwerking gegeven aan artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan de Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel kan leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat bij uitspraak van 1 december 2003 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (AWB 02/3045 en AWB 02/3026), de door eiseressen ingediende beroepen tegen de afwijzingen van hun asielaanvragen ongegrond zijn verklaard. Bij uitspraak van 17 november 2004 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het door eiseressen ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 1 december 2003 ongegrond verklaard. Eiseressen zijn derhalve uitgeprocedeerd waar het gaat om hun asielaanvragen.
Eiseressen hebben een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel: “het ondergaan van een medische behandeling”.
Niet in geschil is dat eiseressen niet in het bezit zijn van een geldige mvv.
In geschil is of eiseressen in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb.
Ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. Beoogd is dat verweerder alleen in zeer bijzondere, individuele gevallen kan afzien van het volharden in de eis van het in bezit zijn van een mvv. Gelet op de beoordelingsruimte van verweerder om de bovengenoemde hardheidsclausule toe te passen, dient de rechter zich terughoudend op te stellen bij toetsing aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de door eiseressen bij de aanvraag overgelegde psychiatrische rapportage van D. Kok niet die waarde wordt gehecht die eiseressen daaraan gehecht wensen te zien, aangezien het een psychiatrische analyse betreft van een psychiater die niet een behandelend arts is van eiseressen. Hij komt immers niet voor op de toestemmingsverklaring die door eiseressen is ondertekend. Derhalve bestaat er geen aanleiding om af wijken van het bepaalde in artikel 3.71, eerste lid, Vb.
In hoofdstuk B8/1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat het volgende vermeld:
“Voor de vraag of Nederland het meest aangewezen land is om de medische behandeling te verrichten zullen in het algemeen inlichtingen worden ingewonnen bij de behandelend arts. Hiervoor is toestemming van de vreemdeling noodzakelijk. Voor het verkrijgen van deze toestemming wordt gebruik gemaakt van het formulier M39-A. (…)
De verklaring ziet zowel op het inwinnen van medische informatie alsmede op het gebruik van deze informatie ten behoeve van een eventueel nader onderzoek als op het uitbrengen van een advies door het Bureau Medische Advisering (het BMA) van de IND.
(…)
Door of namens betrokkene moeten voorts gegevens worden overgelegd die zijn opgesteld door een behandelaar die hetzij in het BIG-register (wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg), hetzij in het register van het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) is ingeschreven. Op grond van verklaringen van andere dan de hiervoor genoemde personen wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.”
De rechtbank acht dit beleid op zichzelf niet onredelijk en stelt vast dat eiseressen wel de toestemmingsverklaring hebben ingevuld, maar geen enkele verklaring van een behandelend arts hebben overgelegd.
Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat het beleid niet voorziet in de situatie dat een medische verklaring wordt overgelegd van een deskundige. In casu hebben eiseressen bij de aanvraag een psychiatrische analyse overgelegd van psychiater D. Kok. D. Kok heeft eiseressen eenmalig onderzocht om hun medische situatie te beoordelen. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder niet heeft betwist dat psychiater D. Kok als deskundige kan worden beschouwd. Nu in het beleid niet is voorzien hoe om te gaan met een medische verklaring van een deskundige, voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om met een beroep op datzelfde beleid een dergelijke verklaring volledig buiten beschouwing te laten.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op andere terreinen in het bestuursrecht, bijvoorbeeld bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, de verklaring van een deskundige wel in de beoordeling wordt betrokken en regelmatig van doorslaggevend belang wordt geacht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de aanvragen van eiseressen ten onrechte met een enkele verwijzing naar het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B8/1.1 Vc de verklaring van de psychiater D. Kok buiten beschouwing heeft gelaten.
Het beroep is mitsdien gegrond.
De bestreden beschikkingen kunnen niet in stand blijven en zullen worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen nieuwe beschikkingen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
Na deze uitspraak treedt de fase van bezwaar opnieuw in. In artikel 118, tweede lid, Vw is bepaald dat op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit dat bekend is gemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe Vreemdelingenwet, het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing blijft. Verweerder heeft reeds bij de bekendmaking van de primaire beschikkingen bepaald dat eiseressen de behandeling van een eventueel in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland af mocht wachten. Artikel 118, tweede lid, Vw brengt met zich mee dat deze beslissing nog van kracht is. Eiseressen hebben dan ook nog steeds een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Nu verweerder opnieuw een inhoudelijk standpunt in zal dienen te nemen over de aanspraken van eiseressen op een vergunning tot verblijf, kan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet ontzegd worden en dient uitzetting achterwege te blijven. De rechtbank ziet aanleiding daartoe een voorlopige voorziening te treffen.
Ten aanzien van de voorlopige voorzieningen en de beroepen
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1610,- (1 punt voor het beroepschrift van eiseres sub 1, 1 punt voor het beroepschrift van eiseres sub 2, 1 punt voor het verzoekschrift van eiseres sub 1, 1 punt voor verzoekschrift van eiseres sub 2 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad viermaal €136,- dient te vergoeden.
ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften van eiseressen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseressen moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 272,-.
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
verbiedt verweerder eiseressen uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op de bezwaren is beslist;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseressen moet voldoen;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseressen betaalde griffierecht ad € 272,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons als griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft het verzoek om een voorlopige voorziening, ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, Wet op de Raad van State geen hoger beroep open.