ECLI:NL:RBSGR:2006:AU9944

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/43896, 04/43898
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep en verzoek om proceskostenvergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 januari 2006 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een verzoek om een verblijfsvergunning voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling. Eiseres, een Ethiopische, had aanvankelijk op 24 juni 2003 bezwaar aangetekend tegen de weigering van verweerder om haar ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. Na een ongegrond verklaard bezwaarschrift op 7 september 2004, heeft eiseres op 4 oktober 2004 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 30 november 2005 trok verweerder het bestreden besluit in en bood eiseres een vergoeding van de proceskosten aan. Eiseres heeft echter op 14 december 2005 het beroep inhoudelijk ingetrokken, maar de proceskosten gehandhaafd. Op 16 december 2005 heeft eiseres aangegeven het beroep niet te willen intrekken, omdat zij belang had bij vernietiging van het besluit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 14 december 2005 moet worden aangemerkt als een schriftelijke verklaring van intrekking van het beroep, met een verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Awb geen regeling biedt voor het terugkomen op een dergelijke rechtshandeling. De rechtbank heeft vervolgens alleen het verzoek om proceskostenvergoeding in behandeling genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in de kosten moet worden veroordeeld, en heeft de kosten vastgesteld op € 322,- voor zowel het beroep als de voorlopige voorziening. Daarnaast is de Staat der Nederlanden opgedragen het griffierecht van € 136,- aan eiseres te vergoeden. Het verzoek van eiseres om vergoeding van contra-expertise kosten is door de rechtbank niet in behandeling genomen, omdat dit in een nieuw te nemen besluit op bezwaar moet worden beoordeeld.

De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State, voor zover het beroep betreft. Voor de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 04 / 43896 (beroep)
AWB 04 / 43898 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 9 januari 2006
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1988, van Ethiopische nationaliteit,
verzoekster/eiseres, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. J. Broersen, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Haarlem
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Bij besluit van 28 mei 2003 heeft verweerder geweigerd eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Tegen dit besluit heeft eiseres op 24 juni 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 7 september 2004 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.2 Eiseres heeft op 4 oktober 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit, alsmede de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het besluit wordt geschorst totdat op het beroep is beslist.
1.3 Verweerder heeft bij brief van 30 november 2005 het bestreden besluit ingetrokken, alsmede eiseres betaling van de proceskosten aangeboden.
1.4 De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 14 december 2005 op de brief van verweerder gereageerd, alsmede medegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
1.5 Bij brief van 15 december 2005 heeft de rechtbank partijen medegedeeld voornoemde brief van 14 december 2005 aan te merken als een verzoek in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is verzocht om een reactie op dit verzoek.
1.6 Bij brief van 15 december 2005 heeft verweerder de rechtbank de gevraagde reactie doen toekomen. Voorts heeft verweerder medegedeeld toestemming te verlenen om de zaak buiten zitting af te doen.
1.7 Bij brief van 16 december 2005 heeft de gemachtigde van eiseres op deze brief van verweerder gereageerd.
1.8 Partijen zijn niet verschenen ter zitting van 19 december 2005 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats. Vervolgens heeft de meervoudige kamer de verdere behandeling van deze zaak ingevolge artikel 8:10, derde lid, Awb doorverwezen naar de enkelvoudige kamer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 6:21, eerste lid, Awb kan het bezwaar of beroep schriftelijk worden ingetrokken.
2.2 In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
2.3 Bij brief van 14 december 2005 is namens eiseres het volgende medegedeeld. “Nu de bestreden beschikking is ingetrokken, trek ik het inhoudelijke deel van de zaken in. Voor wat betreft de proceskosten wens ik de zaken te handhaven”.
2.4 Bij brief van 16 december 2005 is namens eiseres in aanvulling op de brief van 14 december 2005 medegedeeld “dat ik bij nader inzien het beroep niet intrek. Ingevolge artikel 6:19, lid 3 Awb heeft cliënte belang bij vernietiging van de beschikking. Omdat deze zaak al veel te lang sleept heeft cliënte belang bij een spoedige hernieuwde besluitvorming van verweerder. (…) verzoek ik de rechtbank dan ook daartoe over te gaan en daarbij te bepalen dat verweerder binnen een bepaalde termijn een nieuw te nemen.”
2.5 De brief van 14 december 2005 vormt een schriftelijk verklaring namens eiser dat hij het beroep intrekt met een verzoek als bedoeld in art 8:75a Awb. Daarmee heeft eiser de in artikel 6:21 Awb bedoelde rechtshandeling verricht.
2.6 De Awb kent geen regeling voor het geval een eiser terug wenst te komen op een dergelijke rechtshandeling. Ingevolge art 3:59 Burgerlijk Wetboek vinden de bepalingen uit Titel 3 van het Derde Boek van dat Wetboek over Rechtshandelingen overeenkomstige toepassing buiten het vermogensrecht, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Die Titel bevat ook bepalingen over de geldigheid of aantasting van rechtshandelingen. De mededeling in de brief van 16 december 2005 dat het beroep bij nader inzien niet wordt ingetrokken, kan, ook niet in het licht van de bepalingen in die Titel 3, geen grond zijn om aan de intrekking van 14 december 2005 voorbij te gaan.
2.7 Dat betekent dat de rechtbank thans uitsluitend kan beslissen op het verzoek om een proceskostenveroordeling. Reeds op deze grond kan het verzoek om aan verweerder een termijn te stellen voor een nieuw besluit niet voor toewijzing in aanmerking. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank wel op dat sedert de indiening van het bezwaar op 24 juni 2003 ruimschoots de termijnen van art 7:10 Awb lijken te zijn verstreken, zodat eiseres op basis van artikel 6:2 Awb een rechtsmiddel kan instellen.
2.8 Over de toewijsbaarheid van het verzoek om vergoeding van de kosten, die eiser in beroep en in de procedure ter verkrijging van voorlopige voorzieningen heeft gemaakt, bestaat geen geschil tussen partijen. De rechtbank en voorzieningenrechter zullen dit verzoek toewijzen.
2.9 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb worden veroordeeld in de kosten die eiseres heeft gemaakt en met toepassing van artikel 8:75, derde lid zal de rechtspersoon worden aangewezen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het verzoek om voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
2.10 Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht te worden vergoed door de Staat der Nederlanden.
2.11 Namens eiseres is in de brief van 14 december 2005 ook verzocht verweerder op te dragen de kosten te vergoeden die eiseres heeft gemaakt voor het doen opstellen van contra-expertises door Stichting Medisch Advies Kollektief. De kosten zijn gemaakt in de bezwaarfase. In die fase heeft hij het rapport van SMAK ook ingebracht.
2.12 Ingevolge artikel 7:15, eerste en tweede lid, Awb is voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.13 Verweerder zal gelet op artikel 7:15 Awb op het verzoek van eiseres tot vergoeding van de contra-expertise, derhalve in een nieuw te nemen besluit op bezwaar een beslissing moeten nemen. Verweerder zal dat verzoek in het licht van de in dat artikel gegeven maatstaf moeten beoordelen. Het komt de rechtbank voor dat verweerder in zijn brief van 14 december 2005 aan eiser niet de juiste maatstaf tot uitgangspunt heeft genomen. Echter eerst na een nieuw besluit op bezwaar kan eiseres een geschil daarover aan de rechtbank voorleggen. Over het verzoek tot vergoeding van deze kosten kan de rechtbank daarom thans nog niet oordelen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 322,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
3.2 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 136,- aan eiseres te vergoeden.
De voorzieningenrechter:
3.3 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 322,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
3.4 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 136,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 9 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.