Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:81Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71, 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nrs:
AWB 05 / 41872 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 41874 (vrijheidsontneming)
inzake:
[verzoeker] geboren op [geboortedatum] 1978, van Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol, verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: mr. J.A. Tegenbosch, advocaat te Eindhoven,
tegen:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 11 september 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 15 september 2005 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 16 september 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 16 september 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt, zo begrijpt de voorzieningenrechter, verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep (hierna ook te noemen: de hoofdzaak) heeft beslist.
1.3 Verzoeker is op 10 september 2005 de toegang tot Nederland geweigerd. Op diezelfde datum is ten aanzien van verzoeker de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast. Deze vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit van 15 september 2005 gehandhaafd. Op 16 september 2005 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 27 september 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.3 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker is afkomstig uit Liberia. Zijn ouders zijn vermoord. Verzoeker is geslagen en opgesloten. Het lukte verzoeker om te ontsnappen. Verzoeker zoekt veiligheid. Verzoeker heeft een mentaal probleem.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Verzoeker heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Daarnaast heeft hij geenszins geloofwaardig kunnen maken dat hij de Liberiaanse nationaliteit bezit. Op essentiële vragen met betrekking tot Liberia heeft verzoeker voor het merendeel onjuiste en/of niet¬-volledige antwoorden gegeven dan wel is hij het antwoord schuldig gebleven. De verklaring van verzoeker dat hij niet in staat is behoorlijk te verklaren omdat hij last heeft van mentale problemen, volgt verweerder niet. Hij verwijst naar een medische rapportage van een GGD-arts.
2.5 Verzoeker heeft in beroep een psychologisch rapport overgelegd dat is opgesteld door een psycholoog NIP/GZ-psycholoog BIG van Psychè Psychologisch Advies. Verzoeker heeft aangevoerd dat uit het psychologisch onderzoek volgt dat hij niet in staat is om vragen in gehoren te begrijpen en te beantwoorden. Er is mogelijk sprake van zwakbegaafdheid en ook de aanwezigheid van een post traumatisch stress syndroom kan niet worden uitgesloten.
2.6 De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting betoogd dat hij het Protocol curatieve zorg/medische advisering in AC Schiphol van juli 2005 niet kent, maar dat volgens dat protocol is gehandeld. Verzoeker is op 13 september 2005 onderzocht. De GGD-arts heeft aangegeven dat verzoeker, gelet op zijn medische situatie, gehoord kon worden omtrent zijn asielmotieven. Verzoekers medische situatie stond volgens die arts niet in de weg aan het afleggen van coherente verklaringen. Onder de aanvullende opmerkingen heeft de arts genoteerd “geen medische redenen voor geheugenproblemen aantoonbaar bij oriënterend onderzoek”.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.8 Er is aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien naar voorlopig oordeel twijfel bestaat of de afwijzing van de aanvraag in beroep stand kan houden en er bijzondere omstandigheden aan de zijde van de verzoeker zijn, die zijn belang bij het achterwege blijven van gedwongen uitzetting gedurende de behandeling van het beroep groter maken dan verweerders belang de voorgenomen uitzetting onmiddellijk te effectueren.
2.9 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bestreden besluit mede heeft mogen baseren op verzoekers verklaringen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit onvol¬doende komen vast te staan. Weliswaar ligt er in het dossier een advies van een GGD-arts, maar een onderbouwing van dit advies ontbreekt. Het advies geeft voorts geen inzicht in de gehanteerde meetinstrumenten en de wijze waarop de conclusie is getrokken. Daartegenover staat dat verzoeker een psychologisch rapport heeft overgelegd waarin onder meer staat vermeld dat uit de (oriënterende) testresultaten mag worden afgeleid dat verzoeker niet zonder meer capabel is om vragen in gehoren te begrijpen en te beantwoorden. De wijze van onderzoek heeft de pycholoog in het rapport verantwoord. In het licht van het vorenstaande en het feit dat verweerder geen reactie van de GGD-arts of een andere arts of psycholoog op het psychologisch rapport heeft overgelegd, kan verweerder voorshands niet worden gevolgd in zijn uitgangspunt dat de medische situatie van verzoeker niet aan het afleggen van coherente verklaringen in de weg stond. Mede gelet op de stellingen van eiser over zijn achtergrond en mentale situatie is zijn belang bij het achterwege blijven van zijn uitzetting groot. Verweerder heeft geen bijzondere belangen aangevoerd om onmiddellijke uitzetting noodzakelijke te achten. Er is dan ook sprake van een situatie als bedoeld in vorige rechtsoverweging. De voorzieningenrechter zal daarom een voorlopige voorziening treffen.
2.10 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,-- (1punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.11 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge het derde lid van artikel 5 Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een asielaanvraag indient.
2.12 Ingevolge artikel 6, eerste lid, Vw is de ambtenaar belast met grensbewaking bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats aan te wijzen waar hij zich dient op te houden. De ruimte of plaats kan ingevolge het tweede lid van het artikel worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.13 Verweerder heeft in C3/12.3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) aangegeven dat hij beziet of het toewijzen van een verzoek om een voorlopige voorziening aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Als regel geldt dat geen verdere toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel zal plaatsvinden, indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat verzoeker na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht ex artikel 5 Vw.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.14 De voorzieningenrechter zal de voorlopige voorziening toewijzen. Verzoeker hoeft daarom (nog) niet aan zijn vertrekplicht ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw te voldoen.
2.15 Omdat aan hem de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. Verweerder zal moeten bezien of de toewijzing van het verzoek aanleiding is de vrijheidsontnemende maatregel niet verder toe te passen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet anders zal kunnen beslissen dan de maatregel op te heffen.
2.16 Vooralsnog is niet aannemelijk gemaakt, dat verzoeker na afloop van zijn procedure in de hoofdzaak niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
2.17 Er is daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.18 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.19 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als volgt toe:
3.2 verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep in de hoofdzaak heeft beslist;
3.3 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoeker te voldoen.
De rechtbank:
3.4 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2005, in tegenwoordigheid van mr. A. Eerdhuijzen als griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te tekenen.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel betreft hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.