RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1625
Uitspraakdatum: 23 september 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. M. Hamstra te Amsterdam,
de inspecteur van de Belastingdienst [P.],
verweerder,
gemachtigde J.M.M. van de Pavoordt.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 18 februari 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het tijdvak 1996-1997 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2005.
Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart eiseres ontvankelijk in het bezwaar;
- verwijst de zaak terug naar verweerder ter verdere behandeling van het bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 805, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 138 vergoedt.
2.1. De naheffingsaanslag is gedagtekend 22 december 2001. Het door eiseres ingediende bezwaarschrift tegen deze aanslag is gedagtekend 10 februari 2003 en diezelfde dag per fax door verweerder ontvangen.
2.2. Met dagtekening 24 maart 2005 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij hij eiseres niet-ontvankelijk in het bezwaar heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. Tegen deze uitspraak is eiseres in beroep gekomen bij de rechtbank.
2.3. De termijn voor indiening van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Een bezwaar is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De naheffingsaanslag is gedagtekend 22 december 2001 zodat de termijn voor het instellen van bezwaar eindigde met 4 februari 2002.
2.4. In geschil is of eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar.
2.5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Zij betwist dat er van termijnoverschrijding sprake is. Subsidiair stelt zij dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Ter onderbouwing van deze stellingen voert zij aan dat zij de aanslag nimmer heeft ontvangen, hetgeen ook blijkt uit de brief van de heer [naam] van 11 juni 2002. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat, nu zij voor het eerst kennis heeft genomen van de aanslag na de betekening van een dwangbevel van de zijde van de ontvanger, de brief van 11 juni 2002 kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift dat is ingediend zo spoedig mogelijk nadat haar bekend is geworden of is gebleken dat een aanslag is opgelegd.
2.6. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd bestreden en stelt zich op het standpunt dat in de gegeven situatie aannemelijk is dat de aanslag eiseres met een hoge mate van waarschijnlijkheid moet hebben bereikt. Voorts kan de brief van 11 juni 2002 niet worden aangemerkt als een rechtsgeldig bezwaar en is eiseres reeds in het controlerapport van 25 oktober 2001 op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat er een naheffingsaanslag zou worden opgelegd zodat in het onderhavige geval niet gesproken kan worden van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.7. Na afweging van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen is de rechtbank op grond van haar waardering van de in het geding gebrachte bewijsmiddelen van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige naheffingsaanslag op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In dat geval vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst door eiseres of haar vertegenwoordiger van het aanslagbiljet of van een afschrift daarvan (Hoge Raad, 15 maart 2000, nr. 34 999, BNB 2000/220).
2.8. Namens eiseres is met dagtekening 11 juni 2002 een brief aan verweerder gezonden waarin onder "betreft" staat vermeld: "omzetbelasting [0000.00.000.0.0000000], bedrag van de aanslag € 16.361,95 t.n.v. [eiseres]." Gelet hierop alsmede op de inhoud van deze brief, is de rechtbank van oordeel dat de brief dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag. Nu gesteld noch gebleken is dat eiseres vóór zij dit bezwaarschrift indiende, het aanslagbiljet of een afschrift daarvan heeft ontvangen, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat eiseres het bezwaar vóór het begin van de bezwaartermijn heeft ingediend. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds was vastgesteld. Gelet op het vorenstaande had de verweerder niet-ontvankelijk-verklaring van het bezwaar achterwege moeten laten.
2.9. Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en dat eiseres ontvankelijk dient te worden verklaard in het bezwaar. De rechtbank verwijst de zaak terug naar verweerder ter verdere inhoudelijke behandeling van het bezwaar.
2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
2.11. In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Voorts dient aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst. De beslissing is op 23 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier.