ECLI:NL:RBSGR:2005:AW2450

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/8179
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel en motiveringsgebrek bij intrekking van een eerder afwijzend besluit

In deze zaak heeft eiser, van Iraakse nationaliteit, verzocht om intrekking of heroverweging van een eerder afwijzend besluit van 11 september 2001. Na het indienen van een nieuwe asielaanvraag op 6 oktober 2004, heeft verweerder een verblijfsvergunning verleend met ingang van diezelfde datum. Eiser betwist echter de ingangsdatum van deze vergunning en stelt dat deze had moeten ingaan op 25 november 2002, in overeenstemming met het geldende categoriaal beschermingsbeleid. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet is ingegaan op het verzoek van eiser om het eerdere besluit in te trekken, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Desondanks ziet de rechtbank onvoldoende grond om het besluit te vernietigen, aangezien verweerder bevoegd is om van een afwijzend besluit terug te komen.

De rechtbank benadrukt dat de Vreemdelingenwet 2000 geen beperkingen stelt aan de bevoegdheid van verweerder om een afwijzend besluit te heroverwegen. Eiser heeft geen feiten of argumenten aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder in redelijkheid de intrekking van het eerdere besluit niet had kunnen achterwege laten. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar bindend is en dat verweerder niet in strijd met deze uitspraak kan handelen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder dat er proceskosten worden toegewezen aan een van de partijen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 05 / 8179
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J.E. Engelhart, jurist bij de Stichting Rechtsbijstand te Haarlem,
tegen: de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Verveer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft zich bij brief van 15 september 2004 tot verweerder gewend. Hij bevestigt in deze brief dat hij op die dag telefonisch heeft gemeld een herhaald asielverzoek te willen dienen. In de brief geeft hij aan primair te verzoeken een eerder besluit van 11 september 2000 in te trekken of te heroverwegen en opnieuw te beslissen op zijn asielaanvraag van 8 december 2000. Op 6 oktober 2004 is eiser in het aanmeldcentrum Ter Apel in de gelegenheid gesteld een aanvraag in te dienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.2 Bij besluit van 27 januari 2005 heeft verweerder de aanvraag van 6 oktober 2004 ingewilligd en aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, met ingang van 6 oktober 2004, geldig tot 6 oktober 2009.
1.3 Tegen dit laatste besluit heeft eiser op 23 februari 2005 beroep ingesteld.
1.4 Bij brief van 7 april 2005 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, met kenmerk AWB 01/43142. Eiser heeft bij schrijven van 19 april 2005 gereageerd.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.7 Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een vraag van de rechtbank schriftelijk te beantwoorden. Verweerder heeft schriftelijk gereageerd op 10 november 2005 en heeft daarbij aangegeven geen prijs te stellen op nadere behandeling van de zaak. Bij brief van 23 november 2005 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 Awb. Het onderzoek is daarna gesloten.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 8 december 2000 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 17 februari 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid daarvan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij besluit van 11 september 2001 heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 december 2003 (AWB 01/51010) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar, het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 83 Vw.
2.3 Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de ingangsdatum van de aan hem verleende vergunning heeft vastgesteld op 6 oktober 2004. Verweerder had terug dienen te komen van het eerdere afwijzende besluit van 11 september 2001 zodat de verblijfsvergunning met de ingangsdatum van het thans geldende categoriaal beschermingsbeleid, te weten 25 november 2002, had moeten worden verleend. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 januari 2004 waarin is geoordeeld dat in zaken waar een besluitmoratorium geldt ex-nunc getoetst moet worden. De rechtbank Alkmaar heeft in haar uitspraak van 23 december 2003 met deze uitspraak van de Afdeling ten onrechte geen rekening gehouden en ex-tunc getoetst.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Ingevolge artikel 44, tweede lid, Vw wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
2.5 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder gelet op artikel 44, tweede lid, Vw naar aanleiding van een aanvraag van 6 oktober 2004 aan de verblijfsvergunning geen eerdere ingangsdatum kon verbinden.
2.6 Ten onrechte is verweerder echter niet ingegaan op het verzoek van eiser het eerdere besluit van 11 september 2001 in te trekken. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter in dat gebrek onvoldoende grond voor vernietiging van het besluit. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.7 Verweerder is tot intrekking van het besluit van 11 september 2001 bevoegd. In de Vreemdelingenwet 2000 is in artikel 32 immers uitsluitend geregeld de intrekking van een verleende verblijfsvergunning asiel. In die wet zijn geen beperkingen gesteld aan verweerders bevoegdheid van een afwijzend besluit op een aanvraag terug te komen.
2.8 De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld na de zitting alsnog antwoord te geven op de vraag of eiser alsnog per 25 november 2002 in aanmerking kan worden gebracht voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw door terug te komen op het besluit van 11 september 2001en daarvoor in de plaats een ander besluit te nemen. Verweerder heeft in de brief van 10 november 2005 aangegeven de zaak nogmaals uitvoerig te hebben besproken en beoordeeld en geen aanleiding te zien om tot een andere conclusie te komen.
2.9 In de brief van 10 november 2005 ontbreekt in wezen –opnieuw- een inhoudelijke toelichting op deze weigering.
2.10 Verweerders bevoegdheid om van een eerder rechtens onaantastbaar besluit terug te komen door dat besluit in te trekken, is -anders dan de beoordeling van een nieuwe aanvraag op basis van na een eerder besluit nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, dan wel een verzoek om terug te komen op een eerder onaantastbaar geworden besluit omdat daarbij uitgegaan is van eerst later gebleken feiten of omstandigheden die zich reeds voor of ten tijde van dat besluit voordeden- niet aan wettelijke criteria gebonden, zodat de rechtbank het niet gebruik van die bevoegheid slechts zeer terughoudend kan toetsen.
2.11 In het licht van deze maatstaf heeft eiser geen feiten of argumenten naar voren gebracht, die de conclusie wettigen dat verweerder in redelijkheid intrekking van het besluit van 11 september 2001 niet achterwege kon laten.
2.12 Eisers stelling dat de rechtbank Alkmaar in haar uitspraak van 23 december 2003 het besluit ten onrechte niet heeft vernietigd, omdat zij ten onrechte de wijziging van de algemene (veiligheids)situatie in Irak na het besluit van 11 september 2001, niet op de voet van artikel 83 Vw in de beoordeling heeft betrokken, is onvoldoende voor een ander oordeel. In de procedure die leidde tot de uitspraak van 23 december 2003 heeft de rechtbank een voor partijen op dit punt bindend oordeel gegeven. Het systeem van het gezag van gewijsde van uitspraken staat er aan in de weg dat verweerder in afwijking van dat tussen partijen bindend oordeel over dit geschilpunt rechtens gehouden kan zijn, ook als dat ten gunste is van eiser, het besluit op die zelfde grond alsnog in te trekken.
2.13 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2005, in tegenwoordigheid van mr. A. Martens als griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.