ECLI:NL:RBSGR:2005:AV6309

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3281 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van adoptiekosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een man die in 2003 een kind uit China heeft geadopteerd, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had in zijn aangifte inkomstenbelasting een bedrag van € 10.843 als persoonsgebonden aftrek wegens adoptiekosten opgevoerd, inclusief € 2.586 voor kosten die verband hielden met het kindertehuis. De inspecteur had echter een deel van deze kosten niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot een belastingaanslag op een belastbaar inkomen van € 28.419.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aan het kindertehuis betaalde bijdrage van $ 3.000 (€ 2.586) moet worden aangemerkt als procedurekosten die in mindering kunnen worden gebracht op het belastbare inkomen. De rechtbank oordeelde dat de betaling noodzakelijk was voor de adoptie en dat deze kosten niet als een vrijwillige bijdrage konden worden gekwalificeerd. Eiser had aannemelijk gemaakt dat de betaling verplicht was en dat deze kosten voor aftrek in aanmerking kwamen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en stelde het belastbare inkomen vast op € 23.247. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 diende te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3281 IB/PVV
Uitspraakdatum: 16 december 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P, kantoor Q, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 5 april 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en inkomen van € 25.833.
Zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2005.
Namens verweerder is verschenen A. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 september 2005 aan hem op het adres a-straat 1 te R, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief op 27 september 2005 aan eiser op het voormelde adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.247 en bepaalt dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiser is geboren op 1 januari 1900. Hij is gehuwd. In het jaar 2003 heeft eiser met zijn echtgenote door tussenkomst van de Stichting B en kind uit China geadopteerd.
2.2. Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.063. In deze aangifte heeft eiser een bedrag van € 10.843 als persoonsgebonden aftrek wegens adoptiekosten in mindering gebracht op zijn inkomen. In een aanvulling op zijn aangifte heeft eiser dit bedrag verhoogd met een bedrag van € 2.586 voor kosten kindertehuis.
2.3. Bij de vaststelling van de aanslag heeft verweerder een bedrag van € 4.356 niet in aftrek toegelaten. De aanslag is vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.419. Abusievelijk heeft de aanslagregelend ambtenaar bij zijn berekening van de correctie ten opzichte van het aangegeven belastbaar inkomen geen rekening gehouden met het feit dat het onder 2.2 vermelde bedrag van € 2.586 niet in het oorspronkelijk aangegeven inkomen was verdisconteerd. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder verminderd met het laatstgenoemde bedrag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 25.833. De gevraagde aftrek voor kosten kindertehuis is niet geaccepteerd.
2.4. In geschil is het antwoord op de vraag of de aan het kindertehuis in China betaalde bijdrage van € 2.586 in mindering op het belastbaar inkomen kan worden gebracht als persoonsgebonden aftrek.
2.5. Op grond van het bepaalde in artikel 6.23, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot in aanmerking te nemen uitgaven wegens adoptie van een kind dat in een ander land woonde dan de adoptanten voordat het kind door de adoptanten feitelijk werd verzorgd en opgevoed. Deze regels zijn vervat in artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. In dit artikel is bepaald, dat als uitgaven ter zake van adoptie uitsluitend worden aangemerkt:
- uitgaven voor algemene voorlichting;
- bemiddelingskosten,
- procedurekosten, en
- reis- en verblijfkosten.
2.6. Onder procedurekosten wordt verstaan, de uitgaven voor de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie door de rechter en de uitgaven die verband houden met de indiening en behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie volgens het recht van het land van herkomst van het kind.
2.7. Tot de gedingstukken behoren onder meer:
- een rekeningenoverzicht, op briefpapier van de Stichting B, met rechts onder de vermelding december 2002. In dit overzicht staat - voor zover thans van belang - het volgende vermeld: "Procedurekosten C. Kosten kindertehuis $ 3000,- (. . .) ". Het totaal van de vermelde kosten is $ 3.750.
- een aan eiser gerichte brief van de Stichting B , waarin het volgende staat vermeld:
"Halle, 19 maart 2003
REKENING
Adoptiekosten voor een kindje uit China € 2.866,56
Reeds betaald € 907,56
Nog te betalen € 1.959,--
Graag dit bedrag zo spoedig mogelijk overmaken.
Zoals u ziet is onze rekening veel lager dan u verwachtte. Dit heeft te maken met het feit dat u het geld dat u bij de diverse instanties in China moet afrekenen, vanaf 1 januari 2003, met eigen geld dient te betalen.
Neem voor dit doel circa $ 3800,- mee naar China! Vraag bij de bank om onbeschadigde coupures!
We raden u dringend aan de kwitanties, die u ontvangt van de Chinese autoriteiten, zorgvuldig te bewaren voor uw belastingopgave!!"
- een in de Chinese taal gestelde kwitantie, gedateerd 9 juni 2003, waarin in het Engels staat vermeld Donation $ 3000 USD.
2.8. De rechtbank is, na toetsing van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen, op grond van zijn waardering van de bewijsmiddelen, van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de betaling van $ 3.000 (€ 2.586) behoort tot de procedurekosten. Aldus komen deze kosten voor aftrek in aanmerking. Bij zijn oordeelsvorming heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat tegenover de verklaring van eiser dat hij tot deze betaling van het kindertehuis verplicht was en de hoogte van dit bedrag niet gerelateerd is aan de duur van het verblijf van het kind in het kindertehuis, doch in alle gevallen gelijk is, het enkele feit dat in China op de kwitantie het woord "donation" is vermeld, deze betaling nog niet aanmerkt als een "vrijwillige bijdrage" dan wel als al dan niet verplichte betaling voor eerder aan het kind bestede zorgkosten. Voor het regelen van de adoptie was deze betaling nodig. Ook blijkt uit het gestelde in de onder 2.7 vermelde stukken van de Stichting B, in onderlinge samenhang bezien, dat de adoptie niet geregeld zou zijn zonder betaling van het bedrag van $ 3.000 aan het kindertehuis.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. Het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op € 23.247.
2.10. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2005 door mr. T. van Rij in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.