ECLI:NL:RBSGR:2005:AV2813

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2614
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over zelfstandigenaftrek, cataloguswaarde bijtelling privé-gebruik auto en vergrijpboete in inkomstenbelastingzaak

In deze zaak, uitgesproken op 22 december 2005 door de Rechtbank 's-Gravenhage, staat centraal of eiser recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, de hoogte van de cataloguswaarde voor de bijtelling van het privé-gebruik van een auto, en de rechtmatigheid van een opgelegde vergrijpboete. Eiser, die een eenmanszaak drijft en tevens werkzaam is bij het Ministerie van Financiën, heeft voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting ontvangen, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag verminderd, maar eiser is het niet eens met de hoogte van de aanslag en de vergrijpboete die hem is opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur bij de bijtelling van het privé-gebruik van de auto is uitgegaan van een te hoge cataloguswaarde. De rechtbank oordeelt dat de catalogusprijs van de auto, inclusief accessoires, correct is vastgesteld door de inspecteur. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de cataloguswaarde lager zou zijn. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, omdat hij niet voldoet aan het urencriterium. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken van het gerechtshof in de jaren 1999 en 2000 in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat eiser in die jaren ook niet aan het urencriterium voldeed.

Wat betreft de vergrijpboete oordeelt de rechtbank dat deze ten onrechte is opgelegd. Hoewel eiser onzorgvuldig heeft gehandeld bij het invullen van zijn aangifte, is er geen sprake van (voorwaardelijke) opzet. De rechtbank vernietigt de boetebeschikking en verklaart het beroep van eiser deels gegrond, handhaaft de aanslag, maar vernietigt de boete. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2614
Uitspraakdatum: 22 december 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P kantoor Q, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.048. Daarbij is aan eiser tevens een vergrijpboete opgelegd.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2005 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.449. De vergrijpboete van 50 percent is daarbij evenredig verminderd tot € 846. Eiser heeft daartegen bij brief van 14 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 19 april 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.3. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2005 te 's-Gravenhage. Namens verweerder is verschenen A. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 oktober 2005 aan hem op het adres a-straat 1 te R, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief op 18 oktober 2005 is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Eiser heeft een volledige dienstbetrekking bij het Ministerie van Financiën. Daarnaast drijft hij sinds februari 1999 een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een computerservicebureau, meer in het bijzonder het verlenen van service en onderhoud aan computers en de verkoop van hard- en software. Voorheen werd de onderneming gedreven door eisers echtgenote.
2.2. Voor het jaar 2001 heeft eiser voor de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.627. Deze aangifte heeft eiser op 19 augustus 2002 ondertekend en is op 27 augustus 2002 door de belastingdienst ontvangen.
2.3. Ten tijde van het indienen van de aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 heeft eiser voor zowel het jaar 1999 als het jaar 2000 een beroepsprocedure bij het gerechtshof Den Haag lopen. Het betreft de navorderings-aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. In beide procedures is in ieder geval de zelfstandigenaftrek een geschilpunt.
2.4. Bij brief van 24 mei 2003 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij akkoord gaat met het voorstel van verweerder om voor het onderhavige jaar voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek aansluiting te zoeken bij de uitspraken van het gerechtshof over de jaren 1999 en 2000.
2.5. In 2004 heeft het gerechtshof in de procedures over de jaren 1999 en 2000 uitspraak gedaan. Het beroep voor het jaar 1999 tegen de navorderingsaanslag is gegrond verklaard wegens het ontbreken van een nieuw feit. Voor het jaar 2000 heeft het gerechtshof geoordeeld dat eiser geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, tegen welke uitspraak eiser cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser op grond van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO) ongegrond verklaard.
2.6. Bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar heeft verweerder verschillende correcties toegepast en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 32.048. Voorts is voor de toegepaste correctie privé-gebruik auto een vergrijpboete opgelegd van 50 percent (€ 1000).
2.7. Eiser heeft tegen de aanslag en de boeteschikking bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar is verweerder gedeeltelijk aan de bezwaren van eiser tegemoetgekomen en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 30.449. De vergrijpboete van 50 percent is daarbij verminderd tot € 846.
3. Geschil
3.1. In geschil is of:
- eiser recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek;
- verweerder uitgaat van een te hoge cataloguswaarde voor de bijtelling privé-gebruik auto;
- eiser een bedrag van € 1032 als reiskosten voor zijn werkzaamheden als raadslid in mindering kan brengen op het resultaat uit overige werkzaamheden;
- de vergrijpboete terecht aan eiser is opgelegd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking en vermindering van de aanslag.
3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek
4.1.1. Eiser heeft gesteld dat het gerechtshof bij de gegrondverklaring van zijn beroep voor het jaar 1999 heeft erkend dat hij recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, en dat de afspraak die hij hieromtrent met verweerder heeft gemaakt met zich brengt dat hij voor het jaar 2001 ook recht heeft op toepassing van die aftrek. De rechtbank kan eiser in deze stelling niet volgen. Het gerechtshof heeft het beroep voor het jaar 1999 immers gegrond verklaard wegens het ontbreken van een nieuw feit en heeft de navorderingsaanslag daarbij niet inhoudelijk beoordeeld, dus ook niet of eiser aanspraak kon maken op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
4.1.2. In de procedure voor het jaar 2000 heeft het gerechtshof de aanslag wel inhoudelijk beoordeeld en - onder meer - geoordeeld dat eiser in dat jaar niet voldoet aan het urencriterium en derhalve geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat: "De bewijslast dienaangaande rust op belanghebbende. In dat bewijs is hij, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet geslaagd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende een volledige dienstbetrekking heeft bij het Ministerie van Financiën en dat hij in het onderhavige jaar tevens raadslid was van de gemeente S. Met hetgeen hij in het onderhavige geding heeft aangevoerd heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij daarnaast nog ten minste 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor zijn onderneming." De Hoge Raad heeft dit oordeel bij de ongegrondverklaring van eisers beroep op grond van artikel 81 RO bevestigd.
4.1.3. Op basis van deze twee uitspraken en gelet op de tussen partijen hierover gemaakte afspraak heeft verweerder terecht de toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek geweigerd.
4.1.4. Voor het onderhavige jaar heeft eiser verder niets gesteld omtrent de uren die hij heeft besteed aan zijn onderneming. Nu ook overigens niet is gebleken dat de omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van het jaar 2000, ziet de rechtbank geen reden om anderszins over te gaan tot toepassing van die ondernemersfaciliteiten.
Ten aanzien van de cataloguswaarde voor de bijtelling privé-gebruik auto
4.2.1. Verweerder is bij de bijtelling ter zake van het privé-gebruik auto uiteindelijk uitgegaan van een catalogusprijs van f 37.237 (€ 16.897,41). Deze catalogusprijs is als volgt opgebouwd:
Bestelauto a f 32.519,89
Verstelbare passagiersstoel f 200,00
Elektrische ruiten voor f 380,43
Centrale deurvergrendeling f 450,21
Hemelbekleding f 574,47
Dubbele cabine f 780,00
Veiligheidsframe f 337,02
Totaal f 37.237,02
4.2.2. Eiser is van mening dat de catalogusprijs ( 32.700 (€ 14.852) bedraagt. Volgens hem tellen alleen die voorzieningen mee die zijn aangebracht uiterlijk op de datum van afgifte van deel 1 van het kentekenbewijs. Volgens hem wordt dat deel van het kentekenbewijs bij invoer in Nederland afgegeven, terwijl toelating op de weg gerelateerd is aan de afgestempelde datum op dat kentekenbewijs deel 1. Bij afgifte van het kenteken deel 1 waren de extra voorzieningen nog niet aangebracht.
4.2.3. De rechtbank acht de door verweerder in zijn conclusie van dupliek geschetste handelwijze van de Rijksdienst van Wegverkeer bij het afgeven van een kentekenbewijs aannemelijk. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat wanneer, zoals in het onderhavige geval, een auto na invoer door een dealer in Nederland aan een particulier wordt geleverd, die auto bij invoer eerst een blanco kentekenbewijs krijgt en pas bij aflevering door de dealer aan de particulier (in casu eiser) door afstempeling van het kentekenbewijs op kenteken wordt gezet. In zijn arrest van 24 januari 2001, nr. 35 659, gepubliceerd in BNB 2001/107, heeft de Hoge Raad ten aanzien van de voor de bijtelling privé-gebruik auto in aanmerking te nemen catalogusprijs - onder meer - het volgende overwogen: "Indien de accessoires vóór het tijdstip waarop aan de personenauto een kenteken wordt toegekend door de importeur of de dealer zijn aangebracht, terwijl deze zijn opgenomen in de door de fabrikant of importeur vastgestelde prijslijst, dient de in die lijst vermelde meerprijs voor die voorzieningen tot de catalogusprijs te worden gerekend. Buiten beschouwing blijven - ter wille van de uitvoerbaarheid - de niet in die prijslijst voorkomende voorzieningen alsmede voorzieningen die na de toekenning van het kenteken zijn aangebracht."
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval moet worden geoordeeld dat onder de term 'een kenteken toekennen' moet worden verstaan het afstempelen van het kentekenbewijs bij levering door de dealer aan een particulier en niet, zoals eiser heeft bepleit, het afgeven van een (blanco) kentekenbewijs op het moment van invoer van de auto door de dealer.
4.2.4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder met hetgeen hij hieromtrent heeft aangevoerd en overgelegd, daarbij in het bijzonder gelet op de overgelegde officiële prijslijst van b inzake de a, aannemelijk heeft gemaakt dat de in 4.2.1 genoemde accessoires deel uitmaken van de officiële prijslijst van b en dat deze zijn aangebracht voordat de dealer de auto aan eiser heeft geleverd. Hiervan uitgaande is verweerder bij het bepalen van bij de bijtelling ter zake van het privé-gebruik auto terecht uitgegaan van een catalogusprijs van ( 37.237 (€ 16.897,41).
Ten aanzien van de reiskosten in verband met de werkzaamheden als raadslid
4.3.1. Eiser heeft gesteld dat een bedrag van € 1032 als reiskosten voor zijn werkzaamheden als raadslid in mindering dient te worden gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden.
4.3.2. Eiser heeft ter ondersteuning van de door hem geclaimde aftrek van € 1.032 aan reiskosten, ook ondanks daartoe in de bezwaarfase herhaaldelijk te zijn aangemaand door verweerder, in het geheel geen onderbouwing van de aftrekpost overgelegd. Evenmin heeft hij anderszins aannemelijk gemaakt dat hij deze kosten heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aftrek van die kosten dan ook terecht geweigerd. Dat verweerder hierbij in eerste instantie ten onrechte ervan is uitgegaan dat eiser voor de werkzaamheden als raadslid moest worden aangemerkt als (pseudo) werknemer, doet aan dit oordeel niet af.
Ten aanzien van de vergrijpboete
4.4.1. De vergrijpboete is op de voet van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan eiser opgelegd in verband met het niet in aanmerking nemen van een bijtelling ter zake van het privé-gebruik auto in zijn aangifte voor 2001. Hierbij is verweerder ervan uitgegaan dat er ter zake van het niet in aanmerking nemen van die bijtelling sprake is van (voorwaardelijke) opzet van de zijde van eiser.
4.4.2. Eiser heeft het ondernemersgedeelte van zijn aangifte laten verzorgen door zijn administratiekantoor. Vervolgens is hij ervan uitgegaan dat het privé-gebruik auto in de verlies- en winstrekening was begrepen. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat ten aanzien van het niet in aanmerking nemen van de bijtelling in zijn aangifte sprake is van een vergissing en zeker niet van (voorwaardelijke) opzet.
4.4.3. Uiteindelijk is verweerder van mening dat nu eiser zelf reeds had aangegeven dat hij wist dat in het onderhavige jaar ter zake van het privé-gebruik van de bestelauto voor de eerste maal een forfaitaire correctie op de winst diende plaats te vinden, van eiser verwacht had mogen worden dat hij dit zou afstemmen met zijn administrateur. Ten minste had van hem verwacht mogen worden dat hij de aangifte en de jaarstukken zorgvuldig zou nazien op mogelijke onjuistheden, zeker nu hij van de verplichting van de bijtelling voor het privé-gebruik op de hoogte was.
4.4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het onderhavige geval ten onrechte ervan uitgegaan dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Hoewel de rechtbank verweerder kan volgen in zijn stelling dat eiser bij het invullen van zijn aangifte, meer specifiek wat de bijtelling privé-gebruik auto betreft, zeer onzorgvuldig heeft gehandeld, voert het naar haar oordeel te ver om dit onzorgvuldige handelen aan te merken als (voorwaardelijke) opzet. De vergrijpboete is derhalve ten onrechte aan eiser opgelegd en dient te worden vernietigd.
4.5. Op grond van al het vorenoverwogene dient het beroep (deels) gegrond te worden verklaard, dient de aanslag te worden gehandhaafd en dient de boetebeschikking te worden vernietigd.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling aangezien gesteld noch gebleken is dat eiser dergelijke kosten heeft gemaakt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag en vernietigt de boetebeschikking;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2005 door mr. J.M. Vink , in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.