ECLI:NL:RBSGR:2005:AV1918

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
FA RK 05-2473
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatie tussen echtgenoten met culturele achtergrond

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 december 2005 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 6 augustus 1993 in de gemeente Delft met elkaar zijn gehuwd. De man heeft verzocht om echtscheiding, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit betwist en verzocht rekening te houden met haar culturele achtergrond en haar kwetsbare positie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw sinds begin januari 2005 niet meer samenwonen en dat de vrouw, ondanks haar culturele achtergrond, goed Nederlands spreekt en zelfstandig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de alimentatie. De vrouw heeft een behoefte aan een uitkering tot levensonderhoud van € 4.500 netto per maand, terwijl de man heeft betwist dat de vrouw recht heeft op alimentatie. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 4.020 netto per maand, rekening houdend met haar verdiencapaciteit en de draagkracht van de man. De rechtbank heeft bepaald dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 4.635 bruto per maand aan de vrouw zal uitkeren tot 1 juli 2006, en € 3.000 bruto per maand vanaf 1 juli 2006.

Verder heeft de vrouw verzocht om de man de toegang tot de echtelijke woning te ontzeggen, maar dit verzoek is ingetrokken. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de aard van de procedure. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. van de Poll, bijgestaan door P. Lahman als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
6x
rekestnummer : FA RK 05-2473
zaaknummer : 242090
datum beschikking : 19 december 2005
BESCHIKKING op het op 28 april 2005 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. J.P. Verhaar-Kok.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. drs. R. Dhalganjansing.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift, tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 10 november 2005, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 21 november 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn procureur, alsmede de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
De op 18 november 2005 van de zijde van de vrouw overgelegde nadere stukken zijn, gelet op de late indiening, door de rechtbank niet geaccepteerd en ter terechtzitting aan de procureur van de vrouw teruggegeven.
VERZOEK EN VERWEER
Het verzoek van de man strekt tot echtscheiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzochte echtscheiding.
De vrouw heeft subsidiair zelfstandig verzocht:
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 4.500,-- netto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
- de man de toegang tot de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontzeggen en te bepalen dat de man de lasten verbonden aan de echtelijke woning blijft dragen zolang de gemeenschappelijke goederen niet geheel verdeeld zijn,
- kostenveroordeling,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft zijn verzoek tot echtscheiding gehandhaafd en verweer gevoerd tegen de zelfstandig gedane verzoeken van de vrouw met betrekking tot de alimentatie en de echtelijke woning.
BEOORDELING
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op 6 augustus 1993 in de gemeente Delft met elkander gehuwd.
1. De echtscheiding
De vrouw heeft de door de man gestelde duurzame ontwrichting betwist. Volgens haar hebben partijen het huwelijk ondanks vele tegenslagen kunnen bestendigen. De vrouw, die van Indonesische afkomst is, heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met haar culturele achtergrond en haar kwetsbare positie bij een eventuele echtscheiding.
Ter terechtzitting is gebleken dat de man blijft bij zijn standpunt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft naar voren gebracht dat partijen al geruime tijd gescheiden van elkaar wonen en dat het er niet naar uit ziet dat er nog een verzoening zal volgen. Hij heeft zijn verzoek tot echtscheiding gehandhaafd. De man heeft betwist dat de vrouw door de echtscheiding vanwege haar culturele achtergrond in een kwetsbare positie terechtkomt. De man heeft in dat verband naar voren gebracht dat de vrouw al vele tientallen jaren in Nederland woont, dat zij goed Nederlands spreekt en dat zij buitengewoon zelfstandig is. Volgens de man is een echtscheiding in de cultuur van de vrouw niet ongewoon.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de man blijft bij zijn standpunt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en - zoals uit de stukken en ter terechtzitting is gebleken - partijen al sedert begin januari 2005 niet meer samenwonen, voldoende vaststaat dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw ter terechtzitting nog heeft opgemerkt dat zij begrijpt dat de echtscheiding zal worden uitgesproken wanneer de man volhardt in zijn verzoek tot echtscheiding en dat zij zich puur vanwege haar culturele achtergrond verzet tegen de echtscheiding. Nu de culturele achtergrond van de vrouw en het eventueel daardoor terechtkomen in een kwetsbare positie het uitspreken van de echtscheiding niet in de weg staat, zal de rechtbank hier niet verder op ingaan en zal zij het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen.
2. De alimentatie
In geschil is de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
De behoefte van de vrouw:
De vrouw heeft gesteld dat zij behoefte heeft aan een uitkering tot levensonderhoud van € 4.500,-- netto per maand. Zij heeft gewezen op de aanzienlijke financiële steun van haar en van haar moeder waardoor de man volgens haar de op zijn naam staande ondernemingen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. heeft kunnen uitbouwen. Zij heeft er voorts op gewezen dat zij veel uren in de onderneming heeft geïnvesteerd zonder daarvoor salaris te hebben ontvangen. Volgens de vrouw hebben partijen altijd hard gewerkt en op zeer luxueuze wijze geleefd. Zo hebben partijen naast een luxueuze vrijstaande villa te [woonplaats] als echtelijke woning ook een appartement in [woonplaats] in gezamenlijke eigendom, hebben zij ieder een dure Mercedes en maakten zij veelvuldig buitenlandse reizen. De vrouw is van mening dat zij bij een eventuele echtscheiding niet mag worden achtergelaten op bijstandsniveau.
De man heeft de behoefte van de vrouw aan enige alimentatiebijdrage betwist. Volgens de man is de vrouw zeer wel in staat om door middel van arbeid in haar eigen huidige levensonderhoud te voorzien. De man heeft erop gewezen dat uit de door hem overgelegde IB-aangifte 2003 van de vrouw blijkt dat zij in 2003 inkomsten heeft genoten via haar werkgever FMO te 's-Gravenhage ten bedrage van € 18.876,-- en voorts dat er sprake is geweest van een uitkering ad € 19.176,-- van de zijde van het UWV, waarmee het totale inkomen van de vrouw in het jaar 2003 ongeveer uitkomt op € 38.000,--.
De vrouw heeft hierop onweersproken gesteld dat zij tot 2003 een normale administratieve functie heeft vervuld bij FMO, doch dat haar dienstverband wegens reorganisatie is ontbonden met toekenning van een ontbindingsvergoeding. De jaaropgave 2003 van FMO geeft volgens haar derhalve een vertekend beeld. De vrouw heeft voorts gesteld dat zij na de ontbinding op verzoek van de man zich volledig heeft gericht op werkzaamheden in de onderneming van de man en dat zij toen geen kans meer gekregen heeft om een andere baan te vinden. De vrouw heeft volgens haar zeggen thans een ziektewetuitkering van € 937,-- per maand. Zij heeft aangegeven wel weer aan de slag te willen gaan, doch dat zij hiertoe medisch gezien nog niet in staat is.
De rechtbank constateert dat de vrouw op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in haar uitgavenpatroon. De rechtbank zal gelet hierop in navolging van de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 10 december 2002 (R200100728) voor de berekening van de behoefte van de vrouw uitgaan van 60% van het netto-gezinsinkomen dat partijen genoten toen zij nog samenwoonden.
Partijen hebben zich niet, althans onvoldoende uitgelaten over de hoogte van het netto-gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk. Nu duidelijk is dat de vrouw tot 2003 een administratieve functie heeft vervuld bij FMO en dat zij zich na de ontbinding van het dienstverband bij FMO op verzoek van de man volledig heeft gericht op werkzaamheden in de onderneming van de man zonder dat er sprake is geweest van een schriftelijke arbeidsovereenkomst of uitbetaling van loon, zal de rechtbank bij de bepaling van het netto-gezinsinkomen uitgaan van het inkomen van de man, welk inkomen de rechtbank hierna zal bespreken.
De man is in loondienst bij [bedrijf 1] B.V., waarvan [bedrijf 2] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder is. De man is directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 2] B.V.
De man heeft de jaarstukken 2002 tot en met 2004 van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en de voorlopige winst- en verliesrekening van het eerste half jaar 2005 van [bedrijf 1] B.V. overgelegd. Voorts heeft hij de aangiften inkomstenbelasting 2002 tot en met 2004 en de aanslagen inkomstenbelasting 2002 en 2003 overgelegd.
De vrouw heeft er ter terechtzitting op gewezen dat de jaarstukken niet gecertificeerd zijn door een accountant, dat zij niet zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel en dat er dus voorzichtig mee omgegaan moet worden. Volgens de vrouw probeert de man de cijfers te drukken en komt in de jaarstukken niet naar voren hetgeen de man nog per kas ontvangt. Nu dit moeilijk is aan te tonen, moet volgens haar bij de berekening van de draagkracht van de man op zijn minst uitgegaan worden van het salaris van de man vermeederd met de winst uit [bedrijf 2] B.V.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de man zijn jaarstukken in ieder geval al vanaf het jaar 2002 laat opstellen door Atripel, Westdijk & van Bostelen, administratie- en belastingconsulenten, en er in de jaarstukken een bestendige lijn te zien is, er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de man overgelegde jaarstukken. De rechtbank zal deze stukken dan ook als uitgangspunt nemen.
Uit de jaarstukken is af te leiden dat de man zich als directeur-grootaandeelhouder in het jaar 2003 en 2004 een salaris heeft toegekend van respectievelijk € 38.118,-- en € 76.465,-- , dat [bedrijf 1] B.V aan [bedrijf 2] B.V. een managementfee heeft voldaan in 2003 en 2004 van respectievelijk € 64.000,-- en € 120.000,-- en dat [bedrijf 2] B.V. een winst heeft behaald in 2003 en 2004 van respectievelijk € 70.696,-- en € 39.818,--.
De man heeft ter terechtzitting gesteld dat hij zijn salaris in 2004 heeft verdubbeld teneinde de woonlasten van partijen te kunnen voldoen, doch dat hij zo'n salaris niet kan volhouden. De man heeft dit laatste echter niet onderbouwd. De rechtbank kan ook niet plaatsen dat een dergelijk salaris niet is vol te houden, nu [bedrijf 2] B.V. in 2004 een winst heeft behaald van € 39.818,--. De man heeft gesteld dat hij de winst in de onderneming moet laten om de onderneming voort te kunnen zetten. De man heeft dit echter niet onderbouwd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om bij de bepaling van het inkomen van de man het salaris van de man en de volledige winst van [bedrijf 2] B.V. in aanmerking te nemen in die zin dat het salaris van de man verhoogd zal worden met een bedrag gelijk aan de winst. De rechtbank zal hierbij uitgaan van de gemiddelde cijfers van de jaren 2003 en 2004, nu uit de voorlopige cijfers van 2005 van [bedrijf 1] B.V. is af te leiden dat [bedrijf 1] B.V. in het 1e halfjaar van 2005 een managementfee aan [bedrijf 2] B.V. heeft voldaan van € 62.500,-- en er dus sprake is van een bestendige lijn. Gelet op de bestendige lijn over de jaren 2003 tot en met 2005, zal de rechtbank het jaar 2002, in welk jaar [bedrijf 2] B.V. een verlies leed van € 102.281,--, buiten beschouwing laten. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank uitgaan van een inkomen van de man, te weten salaris, van € 112.548,-- bruto per jaar. Rekening houdend met de onweersproken hypotheeklasten ten tijde van het huwelijk van € 2.727,75 per maand komt volgens de bruto-methode het netto besteedbaar gezinsinkomen uit op een bedrag van afgerond € 6.700,-- per maand. Gelet hierop kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van € 6.700,--, derhalve op € 4.020,-- netto per maand.
De man heeft gesteld dat de vrouw verdiencapaciteit heeft.
Ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw op dit moment een ziektewetuitkering heeft van € 937,-- (naar de rechtbank vanuit gaat) netto per maand. De vrouw heeft aangegeven dat zij wel weer wil gaan werken, doch dat dit nog niet mogelijk is nu zij als gevolg van de echtscheiding is ingestort. De rechtbank is van oordeel dat, nu het ziektebeeld van de vrouw kennelijk gerelateerd is aan de echtscheiding, van de vrouw verwacht mag worden dat zij over een half jaar weer aan de slag gaat.
Nu de vrouw ter terechtzitting onweersproken heeft gesteld dat zij vóór de ontbinding van het dienstverband met FMO € 1.900,-- netto (naar de rechtbank vanuit gaat) per maand verdiende, dient naar het oordeel van de rechtbank dit bedrag te gelden als haar verdiencapaciteit.
Gelet op de behoefte van de vrouw en gelet op haar verdiencapaciteit kan de uiteindelijke behoefte van de vrouw gesteld worden op € 3.083,-- netto per maand voor het komend eerste half jaar, derhalve tot 1 juli 2006 en op € 2.120,-- netto per maand vanaf 1 juli 2006.
De draagkracht van de man
Het inkomen van de man:
De rechtbank zal bij de bepaling van de draagkracht van de man, gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot de behoefte van de vrouw, uitgaan van een salaris van de man van € 112.548,-- bruto per jaar.
De lasten van de man:
De man heeft in zijn overgelegde draagkrachtberekening de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
- € 2.727,75 hypotheekrente (pand te [woonplaats] en pand te [woonplaats]),
- € 100,23 hypotheekaflossing/premie levensverzekering,
- € 190,-- eigenaarslasten (pand te [woonplaats] en pand te [woonplaats]),
- € 157,51 vereniging van eigenaren (pand te [woonplaats]),
- € 172,47 particuliere ziektekostenpremie,
- € 227,45 schuld Dexia-Bank.
De vrouw heeft de lasten niet betwist. Ter terechtzitting heeft de vrouw wel aangegeven dat het fiscaal gezien handiger is dat zij de woonlasten van de echtelijke woning te [woonplaats] voor haar rekening neemt.
De man heeft te kennen gegeven dat hij liever de woonlasten blijft voldoen, nu partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Nu de vrouw vooralsnog in de echtelijke woning te [woonplaats] zal verblijven en zij bij de bepaling van haar behoefte reeds rekening heeft gehouden met betaling door haar van de woonlasten van deze woning, acht de rechtbank het mede vanuit fiscaal oogpunt gezien meer voor de hand liggen dat de vrouw de woonlasten van deze woning voor haar rekening neemt. Ter terechtzitting is gebleken dat de hypotheeklasten van de woning te [woonplaats] ongeveer € 2.300,-- per maand bedragen. De rechtbank zal dit bedrag, alsmede een bedrag van € 95,-- aan eigenaarslasten, bij de bepaling van de draagkracht van de man buiten beschouwing laten.
De rechtbank zal de overige lasten als niet weersproken in aanmerking nemen.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Gelet op enerzijds de behoefte van de vrouw en anderzijds de draagkracht van de man en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 4.635,-- bruto per maand tot 1 juli 2006 en van € 3.000,-- bruto per maand vanaf 1 juli 2006 redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De rechtbank merkt hierbij op dat de bijdrage ingaat op het moment dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het gebruik van de echtelijke woning
De vrouw heeft verzocht de man de toegang tot de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontzeggen en te bepalen dat de man de lasten verbonden aan de echtelijke woning blijft dragen zolang de gemeenschappelijke goederen niet geheel verdeeld zijn.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw in die zin dat het niet gegrond is op enig wetsartikel of jurisprudentie. Hij heeft voorts aangegeven dat hij de leefomgeving van de vrouw en daarmee haar privacy zal respecteren.
Nu de vrouw, zoals hierboven is overwogen, de lasten van de echtelijke woning te [woonplaats] voor haar rekening zal nemen en zij ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat in dat geval het verzoek te bepalen dat de man de lasten verbonden aan de echtelijke woning blijft dragen vervalt en zij voorts naar voren heeft gebracht dat zij het voldoende acht dat in de overwegingen wordt opgenomen dat de man de echtelijke woning te [woonplaats] niet zal betreden, acht de rechtbank het verzoek van de vrouw als ingetrokken. De rechtbank gaat er gelet op de ter terechtzitting gedane toezegging van de man vanuit dat hij de echtelijke woning te [woonplaats] niet zonder toestemming van de vrouw zal betreden.
4. De proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
BESLISSING
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op 6 augustus 1993 in de gemeente Delft;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 4.635,-- (bruto) per maand tot 1 juli 2006 en van € 3.000,-- (bruto) vanaf 1 juli 2006, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten zal dragen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van de Poll, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2005.