RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 40375 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 40371 (beroepszaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 november 2005.
A,
geboren op [...] 1977, van Nepalese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: G.G.J. Lucassen, advocaat te Arnhem,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 4 juli 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 juli 2005 afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 9 juli 2005 beroep ingesteld.
1.2 Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 27 juli 2005 (AWB 05/31018) het beroep gegrond verklaard, verweerders besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen.
1.3 Verweerder heeft op 6 september 2005 een nieuw besluit genomen en de aanvraag opnieuw afgewezen. Tegen dat besluit heeft verzoeker op 6 september 2005 ook weer beroep ingesteld.
1.4 Verzoeker heeft op 6 september 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 1 november 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal in deze zaak van deze bevoegdheid gebruik maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Verzoeker betwist dat verweerder hem in het besluit van 6 september 2005 mocht confronteren met het ontbreken van overgelegde reis- en identiteitsbescheiden omdat dat bij het besluit van 9 juli 2005 was nagelaten. Verweerder treedt daarmee buiten het kader van de opdracht die de rechtbank in de beschikking van 28 juli 2005 heeft gegeven, namelijk nader te bezien of verzoeker voor vervolging te vrezen heeft. Voor zover verweerder in het nieuwe besluit al een gewijzigd standpunt inzake het ontbreken van deze documenten zou mogen innemen, had daar een (in dit geval ontbrekende) toereikende motivering aan te grondslag moeten zijn gelegd. Tenslotte is zijn relaas ten onrechte voor ongeloofwaardig gehouden.
2.5 Namens verweerder is voor zover hierna van belang, betoogd dat de tegenwerping in het bestreden besluit dat er documenten niet zijn overgelegd, rechtens houdbaar is. Immers, tijdens de ac-procedure die verzoeker doorlopen heeft, zijn de door verzoeker aangevoerde feiten beoordeeld. Bij die beoordeling werd mede betrokken of uit die feiten, in het bijzonder het feit dat verzoeker door de Maoïsten in mei van dit jaar gedwongen is meegenomen en op dezelfde dag weer is vrij gelaten, de gegrondheid van verzoekers vrees voor vervolging zou volgen. De gemaakte beoordeling, die voor verzoeker negatief uitviel, gaf dáár geen aanleiding om het ontbreken van documenten nog tegen te werpen. De opdracht die de rechter in de uitspraak van 27 juli 2005 heeft gegeven, bracht echter met zich dat met de gegrondheid van verzoekers vrees voor vervolging ook de daarmee samenhangende feiten opnieuw zouden moeten worden beoordeeld. Verweerder heeft dat gedaan en had daarbij de ruimte om alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken zoals het verwijtbaar ontbreken van reis- en identiteitsbescheiden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.7 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.8 De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 27 juli 2005 onder meer overwogen:
“Uitgaande van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en in het licht van de inhoud van het ambtsbericht van 29 september 2004 is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door verzoeker beschreven handelingen van/en bedreigingen door de maoisten geen op de persoon van verzoeker gerichte actie betrof.”
alsmede:
“Uit het geloofwaardig bevonden asielrelaas van verzoeker blijkt dat de maoisten hem tijdens de mishandeling hebben gevraagd waarom hij met de autoriteiten over hen gesproken had. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom verzoeker niet tot de in de WBV 2005/26 genoemde risicogroep “(vermoedelijke) informanten van de Nepalese overheid” valt.”
Mede op grond van voorgaande overwegingen heeft de voorzieningenrechter geoordeeld:
“Bij die stand van zaken heeft verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning ingevolge artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.”
2.9 In het thans bestreden besluit werpt verweerder allereerst aan verzoeker tegen de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw, te weten het feit dat verzoeker ter staving van zijn aanvraag onvoldoende documenten of bescheiden heeft kunnen overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, zodat daarmee de oprechtheid van het asielrelaas van verzoeker op voorhand is aangetast en afbreuk wordt gedaan aan de algehele geloofwaardigheid van het asielrelaas. Verweerder heeft zich voorts op grond van een aantal overwegingen op het standpunt gesteld dat sprake is van een (algeheel) ongeloofwaardige karakter van de verklaringen van verzoeker dan wel het gebrek aan realiteitsgehalte van de vrees voor een blijvend negatieve belangstelling voor de maoisten.
2.10 De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 27 juli 2005 het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Verweerder is tegen deze uitspraak niet in hoger beroep gekomen, zodat deze inmiddels onherroepelijk is.
Bij het nemen van een nieuw besluit zal verweerder derhalve de uitspraak van 27 juli 2005 als uitgangspunt dienen te nemen. Het is verweerder niet geoorloofd thans op een geheel andere grondslag, op basis van een andere toetsing en met tegenwerping van een omstandigheid die in een eerdere fase niet is tegengeworpen, op de aanvraag van verzoeker te beslissen.
2.11 Gezien de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2005 stond het verweerder nog slechts vrij om nader te motiveren, uitgaande van een geloofwaardig asielrelaas, of uit de door verzoeker gestelde en door verweerder als waar aangenomen feiten voortvloeit dat verzoeker al dan niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw.
2.12 Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2005 ten onrechte terzijde gesteld en op geheel andere grondslag op de aanvraag van verzoeker beslist. Daarmee is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het thans bestreden besluit en het ontbreken van een draagkrachtige motivering aan dat besluit.
2.13 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb.
2.14 Nu in de hoofdzaak wordt beslist zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,-- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,-- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
2.16 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,-- en in verband met het beroep ad € 322,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter en op 16 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.