ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9600

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/54369
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J. Recourt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van grensdetentie en zorgplicht bij hongerstaking

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser, een Turkse vreemdeling, was opgelegd. Eiser was in hongerstaking en betoogde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, mede omdat hij niet binnen de gebruikelijke termijn was gehoord in zijn asielprocedure. De rechtbank oordeelde dat de keuze van eiser voor hongerstaking in beginsel de rechtmatigheid van de maatregel niet beïnvloedt, maar dat verweerder wel de zorgplicht heeft om eiser, die in hongerstaking is, de benodigde zorg te bieden. De rechtbank vond het onzorgvuldig dat verweerder niet tijdig het asielgehoor had afgenomen, maar oordeelde dat deze onzorgvuldigheid niet zo ernstig was dat het belang van effectieve grensbewaking niet meer zou prevaleren. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen gronden waren voor onrechtmatigheid van de detentie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/54369
inzake: A, geboren op [...] 1973, van Turkse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium het Nieuwe Lloyd te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. W.M. Hompe, advocaat te Amsterdam
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Laros, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 30 november 2005 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 3 december 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 13 december 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig H.K. Hassoon als tolk in de Koerdische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het asielgehoor van eiser niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt voortgezet. Niet is gebleken dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser is in hongerstaking. Op 2 december 2005 is eiser door de medische dienst in een isoleercel geplaatst. Hierbij is eiser - overigens zonder tolk- gevraagd een formulier in te vullen. De gemachtigde van eiser had reeds gevraagd naar een protocol aangaande hongerstakers, maar heeft dit tot op heden niet gekregen. Verweerder heeft nagelaten een vertrouwensarts in te schakelen. Uit de interne handleiding die door de gemachtigde van eiser ingezien, blijkt dat verweerder wel een vertrouwensarts dient in te schakelen. Dat eiser in een isoleercel is geplaatst is disproportioneel en de tenuitvoerlegging van artikel 6 van de Vw 2000 in het Nieuwe Lloyd is onvoldoende en in strijd met het Reglement regime grenslogies.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Ondanks de verklaring van de GGD-arts inhoudende dat eiser in het kader van zijn herhaalde asielaanvraag kon worden gehoord, was niet duidelijk dat dit binnen 48 zou kunnen geschieden en verweerder heeft dan ook geoordeeld meer tijd nodig te hebben. Er heeft voorts ten aanzien van de gesloten OC-plaatsing wel een persoonlijke belangenafweging plaatsgevonden, zoals ook blijkt uit de brief van 3 december 2005. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging stelt verweerder dat dit buiten het thans aan de orde zijnde toetsingskader valt en verwijst verweerder naar de klachtencommissie bij het Nieuwe Lloyd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen. Ingevolge paragraaf C3/12.3.3.1 van de Vc 2000 beziet verweerder na de aanmelding in het aanmeldcentrum Schiphol en indiening van het asielverzoek, onder meer op basis van de in deze paragraaf genoemde niet-cumulatieve en niet-limitatieve criteria of een maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, van de Vw 2000, toegepast dan wel voortgezet kan worden. De rechtbank acht vorenstaand beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen voeren. Daartoe is het volgende redengevend
Eiser is vermoedelijk op 21 november jongstleden, in afwachting van zijn overdracht naar Nederland in het kader van een Dublin-procedure, in hongerstaking gegaan, in die zin dat hij wel vocht, maar geen voedsel tot zich neemt. Bij brief van 2 december 2005 is verweerder door de toenmalig rechtshulpverlener van eiser met klem verzocht eiser zo spoedig mogelijk in het kader van zijn asielaanvraag te horen nu eiser hier fysiek nog toe in staat lijkt.
Uit het advies van de GGD Amsterdam van 3 december 2005 blijkt dat de arts heeft geoordeeld dat eiser in staat moet worden geacht om gehoord te worden omtrent zijn asielmotieven. Op 5 december 2005 is eiser in een gesloten OC-inrichting geplaatst. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser thans niet langer in staat moet worden geacht een gehoor te kunnen worden afgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser gekozen maatregel van hongerstaking in beginsel de vraag naar de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet raakt. Een dergelijk drastisch middel mag er niet toe leiden dat eiser in een gunstiger positie komt ten opzichte van anderen die hier niet voor kiezen. Op verweerder rust evenwel de verplichting eiser de als gevolg van zijn hongerstaking benodigde (extra) zorg te verschaffen en in die zin raakt de hongerstaking de maatregel van bewaring wel voor zover de vreemdelingenrechter bevoegd is zich hierover uit te laten. Ook de vraag naar mogelijke detentieongeschiktheid (als gevolg van de hongerstaking) zal in deze procedure aan de orde kunnen komen.
De rechtbank acht het onzorgvuldig dat verweerder om redenen die de rechtbank niet kenbaar zijn geworden heeft besloten eiser niet binnen de gebruikelijke termijn zijn asielgehoor af te nemen, te meer nu hierom expliciet is verzocht door de rechtshulpverlener en eiser hiertoe door een arts in staat werd geacht. De rechtbank zal hier evenwel geen gevolgen aan verbinden daar de rechtbank van oordeel is dat de onzorgvuldigheid niet van die mate is dat het belang dat verweerder heeft bij een effectieve grensbewaking thans niet langer moet prevaleren. Voorts kan niet worden gesteld dat verweerder met de plaatsing van eiser in een gesloten OC zijn zorgplicht jegens eiser heeft geschonden.
Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling van de Raad van State van 28 april 2005, JV 2005/308 en van 6 december 2005, 200509587/1, overweegt de rechtbank dat zij zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van een maatregel in de zin van artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 dient te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. Eiser heeft gewezen op het bestaan van een protocol voor de behandeling van hongerstakers door te verwijzen naar een brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 30 augustus 2005 (kamernummer 19 637/964). Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder door niet te handelen naar het eigen protocol, althans door geen inzicht te verschaffen of gehandeld wordt naar dit protocol, in strijd handelt met het Reglement regime grenslogies. Eiser heeft hieraan toegevoegd dat de organisatie en ervaring van het Nieuwe Lloyd, vanwege de relatief korte duur dat deze inrichting in gebruik is als aangewezen plaats voor de opvang van vreemdelingen, nog niet op voldoende niveau is om voldoende zorg te kunnen bieden aan vreemdelingen in hongerstaking.
De rechtbank acht deze grief niet gericht tegen de aanwijzing van het Nieuwe Lloyd als inrichting als bedoeld in het Reglement regime grenslogies en voor zover deze grief wel als zodanig moet worden opgevat is deze niet voldoende concreet en onderbouwd om schending van het Reglement aan te kunnen nemen. Veeleer moet de grief worden beschouwd als gericht tegen de toepassing van het regime binnen het Nieuwe Lloyd. Gelet op hetgeen bovenstaand is overwogen acht de rechtbank zich niet bevoegd zich hierover uit te laten, zodat de grief niet kan leiden tot de onrechtmatigheid van de maatregel. Van detentieongeschiktheid is thans niet gebleken.
Het voorgaande laat onverlet dat de rechtbank grote waarde hecht aan het op zeer korte termijn toevoegen van een vertrouwensarts aan eiser. De rechtbank spreekt hier beide partijen aan op hun verantwoordelijkheid om hier, al dan niet in gezamenlijk overleg, tot een spoedig resultaat te komen.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Recourt, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 20 december 2005, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Koogel, griffier.
Afschrift verzonden op: 16 december 2005
Conc.: SdK
Coll: GP
D: b
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.