ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9344

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3497 IB/PVV G D3
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op zelfstandigenaftrek voor ondernemer met tijdelijke stilstand van bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser, vennoot van de vennootschap onder firma B, heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Eiser had in 2002 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 22.889, met een zelfstandigenaftrek van € 4.906. De inspecteur had de zelfstandigenaftrek niet in aftrek toegelaten, waardoor het belastbare inkomen op € 27.795 werd vastgesteld. Eiser heeft in 2002 gewerkt als afloskapitein en cursussen gevolgd voor het varen op een tanker, maar de inspecteur betwistte of de uren die hij aan deze activiteiten heeft besteed meetellen voor het urencriterium van de zelfstandigenaftrek.

De rechtbank oordeelde dat de afloswerkzaamheden en de cursussen wel degelijk meetellen voor het urencriterium, omdat er een nauwe samenhang bestaat tussen deze werkzaamheden en de ondernemingsactiviteiten van de Firma. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de benodigde uren heeft besteed aan zijn onderneming, ondanks dat de Firma gedurende het jaar geen schip in de vaart had. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644, en gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, H. van Lingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3497 IB/PVV G D3
Uitspraakdatum: 10 november 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde A te Q,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 4 mei 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2005. Partijen zijn daar verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag en stelt het belastbare inkomen uit werk en woning nader vast op € 27.795;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
Eiser is vennoot van de vennootschap onder firma B (hierna: de Firma. De Firma oefent een binnenvaartbedrijf uit. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van één binnenvaartschip. In 2001 heeft de firma haar motorvrachtschip "C" verkocht en aan de koper overgedragen en opdracht gegeven tot de bouw van een motortank-schip. Deze tanker, genaamd "D", is in 2003 in de vaart gekomen.
Begin 2002 heeft eiser gedurende 23 dagen voor drie verschillende opdrachtgevers gewerkt als afloskapitein. Met deze afloswerkzaamheden werd € 5.849 aan inkomsten genoten, welke inkomsten zijn verantwoord als baten van de Firma. Voor het overige bestonden de baten van de Firma in 2002 uitsluitend uit rentebaten.
Gedurende de rest van het jaar 2002 heeft eiser twee cursussen gevolgd voor het varen op een tanker (hierna: de cursussen) en is hij bezig geweest met het bezoeken van beurzen en het voeren van overleg met onder meer makelaars, bankiers en scheepsbouwers in verband met de bouw van de tanker en ter verkrijging van vaarcontracten.
Voor het jaar 2002 heeft eiser een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 22.889. Daarbij heeft hij een zelfstandigenaftrek van € 4.906 op het inkomen in aftrek gebracht. Bij brief van 2 december 2004 heeft eiser aan verweerder een overzicht doen toekomen van de uren die hij in 2002 heeft besteed aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Dit overzicht, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, vermeldt, verkort weergegeven, het volgende:
Afloswerkzaamheden 552 uur
Het volgen van cursussen 416 uur
Bezoeken van scheepvaartbeurzen 38 uur
Reistijd voor het bezoeken van makelaars, werven, cursussen e.d. 285 uur
Overleg met financiers, makelaars, adviseurs, e.d. 100 uur
Bestuderen van offertes, tekeningen, contracten e.d. 82 uur
Besprekingen ter verkrijging van vaarcontracten 60 uur
Proefvaarten met tankers 14 uur
Overleg tussen de vennoten van de Firma 96 uur
Overige 40 uur
Totaal 683 uur
Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de zelfstandigenaftrek niet in aftrek toegelaten en het belastbare inkomen uit werk en woning aldus vastgesteld op € 27.795 (€ 22.889 + € 4.906). Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Eiser is van de uitspraak in beroep is gekomen bij de rechtbank. Tussen partijen is in geschil of eiser voor het jaar 2002 recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Daarbij is meer specifiek is in geschil of:
- de inkomsten uit de afloswerkzaamheden behoren tot eisers winst uit onderneming en de daaraan bestede uren mitsdien meetellen voor het urencriterium;
- de aan het volgen van de cursussen bestede uren, inclusief de reisuren, meetellen voor het urencriterium;
- eiser met het eerder vermelde urenoverzicht de al dan niet mee te tellen uren voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de stukken.
Inkomsten, welke een ondernemer al dan niet in dienstbetrekking heeft genoten uit werkzaamheden voor derden, kunnen aan de onderneming worden toegerekend en behoren mitsdien tot de winst uit onderneming ingeval tussen die werkzaamheden en de ondernemingsactiviteiten een nauwe samenhang bestaat, doch die werkzaamheden binnen het geheel van de ondernemingsactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), geldt de zelfstandigenaftrek, onder de daartoe bij de Wet gestelde nadere voorwaarden, voor de ondernemer die gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren besteedt aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen waaruit hij winst uit onderneming geniet. Tot deze uren behoort alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen (Hoge Raad, 14 maart 2003, nr. 37 975, VN 2003/16.18).
Naar eiser heeft aangevoerd en de rechtbank aannemelijk acht, waren twee van de drie schepen waarop hij als afloskapitein heeft gevaren moderne tankschepen, zijn deze de afloswerkzaamheden mede verricht met het oog op het opdoen van ervaring met het varen met tankers, werden de werkzaamheden door de Firma aan de opdrachtgevers in rekening gebracht en heeft de Firma terzake omzetbelasting voldaan. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de onderneming van de Firma, hoewel deze gedurende het onderhavige jaar geen schip in de vaart had, niet is gestaakt, is de rechtbank van oordeel dat tussen de afloswerkzaamheden en de ondernemingsactiviteiten van de Firma een nauwe samenhang bestaat, doch die werkzaamheden, gelet op de daaraan bestede tijd, binnen het geheel van die ondernemingsactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen. De inkomsten uit de afloswerkzaamheden dienen derhalve aan de onderneming van de Firma worden toegerekend en behoren, voor zover zij aan eiser worden toebedeeld, tot eisers winst uit onderneming. Voorts tellen de daaraan bestede uren mee voor het urencriterium.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, nu de onderneming niet is gestaakt, heeft eiser de cursussen gevolgd met het oog op het verkrijgen van de vakbekwaamheid welke nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen. Dat, naar verweerder heeft aangevoerd, de Firma met het in de vaart nemen van een tanker een nieuwe activiteit is gaan uitoefenen en de cursussen met het oog op die nieuwe activiteit zijn gevolgd, doet daaraan niet af. De aan deze cursussen bestede uren tellen derhalve mee voor het urencriterium.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij met de afloswerkzaamheden is gestopt vanwege de vele tijd die was gemoeid met de werkzaamheden rondom de bouw van de tanker, alsmede dat hij vele uren aan de onderneming heeft besteed welke niet zijn opgenomen in het hiervoor vermelde urenoverzicht. De rechtbank acht deze stellingen aannemelijk. Met het vorenstaande, het urenoverzicht en hetgeen eiser daartoe voor het overige heeft aangevoerd, heeft eiser het door hem gestelde totale aantal uren dat hij aan het drijven van zijn onderneming heeft besteed naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt.
Op grond van al het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Nu het beroep gegrond is, dient, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37 te worden vergoed.
De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst. De beslissing is op 10 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.