ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9339

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1289 IB/PVV G D2 en AWB 05/1290 OB D2
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.P.F. Slijpen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Godsdienstige bezwaren tegen elektronische aangifte en ontheffing van verplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ondernemer die haar belastingaangiften laat verzorgen door haar gemachtigde, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verplichting om haar aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting elektronisch in te dienen, omdat haar gemachtigde, lid van een geloofsgemeenschap die het gebruik van computers afwijst, principiële bezwaren heeft tegen deze regelgeving. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de inspecteur vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de godsdienstige bezwaren van de gemachtigde ook gevolgen hebben voor eiseres, aangezien zij afhankelijk is van de diensten van haar gemachtigde. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voor eiseres onredelijk bezwarend is om elektronisch aangifte te doen, en heeft de inspecteur gelast om een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644, en is de Staat der Nederlanden aangewezen als de rechtspersoon die de griffierechten moet vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de afweging van belangen bij de verplichting tot elektronische aangifte en de mogelijkheden voor ontheffing op grond van godsdienstige bezwaren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummers: AWB 05/1289 IB/PVV G D2 en AWB 05/1290 OB D2
Uitspraakdatum: 28 oktober 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiseres,
gemachtigde A,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,
vertegenwoordigd door B.
Betreft:
Twee uitspraken van verweerder van 4 februari 2005 op de bezwaren van eiseres tegen beschikkingen respectievelijk betreffende de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (beroep 05/1289) en de aangiften omzetbelasting (beroep 05/1290), beide genomen op de voet van artikel 20, derde lid, van de Uitvoeringsregeling algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (tekst 2005, hierna: Uitvoeringsregeling).
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2005. Partijen zijn daar verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
beroep 05/1289
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de beschikking;
- gelast dat verweerder een nieuwe beschikking neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres gevallen en vastgesteld op € 322, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 37 vergoedt.
beroep 05/1290
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de beschikking;
- gelast dat verweerder een nieuwe beschikking neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres gevallen en vastgesteld op € 322, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 138 vergoedt.
2. Gronden
Eiseres, geboren 1948, drijft een onderneming onder de handelsnaam C en is als zodanig werkzaam op het terrein van de telecommunicatie en automatisering. Zij is daarmee administratieplichtige in de zin van artikel 52, tweede lid, onderdeel b, van de AWR. Zij laat haar belastingaangiften verzorgen door haar gemachtigde die behoort tot de geloofsgemeenschap der D die het gebruik van computers geheel afwijst. Om die reden heeft de gemachtigde bij verweerder een verzoek ingediend om te worden ontheven van de verplichting tot het langs elektronische weg indienen van aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Het verzoek betrof zowel de aangiften van de gemachtigde zelf als die van zijn 17 cliënten die een onderneming drijven, waaronder eiseres.
Voor zover het de aangiften van de gemachtigde zelf betrof, heeft verweerder de gevraagde ontheffingen verleend. Voor zover het verzoek tot ontheffing is gedaan voor de aangiften van zijn cliënten heeft verweerder het verzoek afgewezen. Voor de aangiften van eiseres is dat gebeurd bij beschikkingen gedagtekend 22 november 2004. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaren heeft verweerder de beschikkingen bij de bestreden uitspraken gehandhaafd.
Eiseres is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. Het beroep 05/1289 heeft betrekking op de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen; het beroep 05/1290 op de aangiften omzetbelasting. In geschil is of de verzoeken terecht zijn afgewezen. Voor de standpunten van partijen en de gronden die zij hebben aangevoerd verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Artikel 8, lid 2, van de AWR bepaalt - kort gezegd - dat bij ministeriele regeling kan worden bepaald voor welke belastingen of groepen van administratieplichtigen het doen van aangifte uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, en onder welke voorwaarden hiervan bij door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare vergunning ontheffing kan worden verleend.
Artikel 20, lid 2, van de Uitvoeringsregeling bepaalt voor zover hier van belang dat aangifte door een administratieplichtige langs elektronische weg wordt gedaan indien het de inkomstenbelasting en/of de omzetbelasting betreft.
Artikel 20, lid 3, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking ontheffing kan verlenen van de in het tweede lid opgenomen verplichting indien het langs elektronische weg aangifte doen onredelijk bezwarend is voor de administratieplichtige.
Eiseres stelt dat haar gemachtigde principiële bezwaren heeft tegen voornoemde regelgeving en het nut en de doelmatigheid daarvan betwist en beroept zich op EU-recht en op de beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts stelt eiseres dat zij er, gezien haar achtergrond en buitenlandse afkomst, bewust voor heeft gekozen alle belastingwerkzaamheden, inclusief "alle rompslomp van formulieren en indiening hiervan (zelfs van de relatief eenvoudige aangifte omzetbelasting)" aan haar gemachtigde uit te besteden.
De gemachtigde heeft daaraan toegevoegd dat de gevraagde ontheffing essentieel is voor het voortbestaan van zijn kleine familiebedrijf. Voorts voert hij aan: "Er bestaat al een ontheffingmogelijkheid en nog altijd is er een papieren aangifte-traject voor ondernemers. Het is onevenredig om het kleine aantal ontheffingen (...) morele gronden te weigeren. Ook hoeft om die reden (...) niet voor een sneeuwbaleffect gevreesd te worden".
Ter zitting heeft eiseres nader gesteld dat het haar in wezen te doen is om afgifte van een vergunning om geen elektronische aangifte te hoeven doen omdat dat voor haar onredelijk bezwarend is. Desgevraagd heeft zij te kennen gegeven dat zij haar aangiften graag door de gemachtigde wenst te laten verzorgen, maar als dat onverhoopt niet mogelijk blijkt, zij dan haar zakelijke banden met de gemachtigde zal moeten verbreken.
De verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor eiseres zelf niet onredelijk bezwaarlijk is elektronisch aangifte te doen, waarbij hij wijst op de aard van haar onderneming. Het gaat om betrekkelijk eenvoudige aangiften, waarbij het niet of nauwelijks problemen zal geven als gemachtigde deze gegevens aan eiseres aanlevert waarna zij deze gegevens elektronisch verstuurt aan verweerder. Voor het overige kan gemachtigde gewoon zijn fiscale en administratieve werk voor eiseres blijven doen.
Ter zitting heeft de verweerder desgevraagd toegelicht dat er landelijk ongeveer 3000 ontheffingen zijn verleend, waarbij het beleid is dat een ontheffing wordt verleend als de administratieplichtige zelf aangifte doet en geen computer heeft. Er is nog één andere gemoedsbezwaarde, de broer van de gemachtigde. In de praktijk worden de vergunningen voor één jaar verstrekt; er worden geen voorwaarden gesteld. In de circa 3000 gevallen wordt op een daartoe ontwikkeld papieren formulier aangifte gedaan. De verwerking daarvan geeft geen bijzondere problemen. Ten slotte heeft de verweerder gesteld dat hij met gemachtigde heeft afgesproken dat de (uiteindelijke) uitkomst van de onderhavige procedure bepalend is voor het al dan niet verlenen van een vergunning voor het doen van aangiften voor de 16 andere zakelijke cliënten van de gemachtigde.
Niet in geschil is dat het voor de gemachtigde in verband met zijn godsdienstige bezwaren tegen het gebruik van een computer onredelijk bezwarend is langs elektronische weg aangifte te doen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de bezwaren van gemachtigde tot gevolg hebben dat het voor eiseres, als cliënt van gemachtigde, onredelijk bezwarend is langs elektronische weg aangifte te doen.
De rechtbank overweegt dat eiseres haar administratie en fiscale aangelegenheden waaronder het doen van aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting al geruime tijd door gemachtigde laat verzorgen dat eiseres te kennen heeft gegeven van belastingadviseur te moeten veranderen als gemachtigde haar aangiften niet meer kan verzorgen en dat gesteld noch gebleken is dat de belastingdienst niet in staat is in voorkomende gevallen papieren aangiften te verwerken.
Voorts overweegt de rechtbank dat aan een belastingplichtige voldoende vrijheid en mogelijkheden moeten worden gelaten om voor het nakomen van zijn fiscale verplichtingen gebruik te maken van de diensten van de adviseur van zijn of haar keuze. De rechtbank acht de stelling van eiseres dat zij de zakelijke banden met de gemachtigde zal moeten verbreken als de vergunningen niet worden verleend aannemelijk.
Op grond van het vorenstaande beantwoordt de rechtbank voormelde vraag bevestigend.
Nu verweerder in dezen een discretionaire bevoegdheid heeft, is hij op grond van artikel 3:4, lid 1, van de Awb gehouden de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen, behoudens voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Vervolgens bepaalt het tweede lid van artikel 3:4 Awb dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt een dergelijke belangenafweging op grond van de in de vorige alinea opgenomen overwegingen tot hetzelfde resultaat. De rechtbank voegt daaraan toe dat de ook de belangen van de gemachtigde rechtstreeks door het onderhavige besluit worden getroffen. Nu verweerder heeft erkend dat het voor de gemachtigde zelf onredelijk bezwarend is langs elektronische weg aangifte te doen treft hij naar het oordeel van de rechtbank de gemachtigde via de omweg van zijn cliënt onevenredig zwaar.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard.
Nu de beroepen gegrond zijn komt de rechtbank niet toe aan de principiële bezwaren van de gemachtigde tegen voornoemde regelgeving en zijn opvattingen over het nut en de doelmatigheid daarvan. Dat geldt eveneens voor het beroep van eiseres op EU-recht en op de (andere) beginselen van behoorlijk bestuur.
Nu de beroepen gegrond zijn veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten van eiseres. De kosten van door de gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op de voet van de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld op 2 (proceshandelingen: beroepschrift, verschijnen ter zitting) x 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak) x 1 (samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit) x € 322 ofwel € 644, te verdelen over beide zaken. Dat eiseres voor het overige kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, is gesteld noch gebleken. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de griffierechten moet vergoeden.
Tevens dient, nu de beroepen gegrond zijn, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, aan eiseres de door haar betaalde griffierechten van € 37 (beroep 05/1289) en € 138 (beroep 05/1290) te worden vergoed. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de griffierechten moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen. De beslissing is op 28 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.