ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9324
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. van Rij
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de 30%-bewijsregel voor ingekomen werknemers en de drie maanden eis
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ingekomen werknemer, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een arbeidsovereenkomst gesloten met B B.V. en verzocht om toepassing van de 30%-bewijsregel, die hem eerder was verleend door zijn vorige werkgever A B.V. De inspecteur weigerde dit verzoek, omdat er een periode van meer dan drie maanden was verstreken tussen het einde van de tewerkstelling bij A B.V. en de aanvang van de tewerkstelling bij B B.V. Eiser stelde dat hij binnen de drie maanden een nieuwe werkgever had gevonden en dat de vertraging in de aanvang van de arbeidsovereenkomst te wijten was aan besprekingen over arbeidsvoorwaarden en andere omstandigheden.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet vrijstond om het verzoek van eiser af te wijzen, gezien het beleid van de Belastingdienst en de toelichting op artikel 9c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de beschikking van de inspecteur, en gelastte de inspecteur om een nieuwe beschikking te nemen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiser ter hoogte van € 644 en moest de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 37 vergoeden.
De rechtbank benadrukte dat de drie maanden eis niet strikt moet worden toegepast, vooral niet in situaties waarin de werknemer aan de overige vereisten voor de toepassing van de 30%-regel voldoet. Dit oordeel is in lijn met de wetsgeschiedenis en het beleid van de Belastingdienst, dat enige soepelheid in de toepassing van deze bewijsregel beoogt. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van belastingregels voor ingekomen werknemers en de interpretatie van de drie maanden eis.