RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3493 ZFWET G D3
Uitspraakdatum: 10 november 2003
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 2 mei 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag in de premie ziekenfondswet voor het jaar 2003.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2005. Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Eiser is zelfstandige in de zin van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de Wet). De belastbare inkomens van eiser over de jaren 1998, 1999 en 2000 bedroegen respectievelijk € 24.063, € 11.312 en € 23.167. Bij beschikking van 15 november 2002 (hierna: de beschikking) heeft verweerder verklaard dat eiser voor het jaar 2003 als zelfstandige voldoet aan de voorwaarde voor verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet.
Met dagtekening van 3 oktober is aan eiser een voorlopige aanslag in de premie ziekenfondswet voor het jaar 2003 opgelegd. Eiser heeft tegen deze voorlopige aanslag bezwaar gemaakt en daarbij een beroep gedaan op artikel 2, tweede lid (hierna: de keuzeregeling) van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling). Dit bezwaar is door verweerder bij uitspraak van 23 december 2003 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, van welke uitspraak eiser in beroep is gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij mondelinge uitspraak van 22 maart 2005 heeft het Hof dit beroep ongegrond verklaard.
Met dagtekening van 15 februari 2005, is aan eiser is een aanslag in de premie ziekenfondswet voor het jaar 2003 opgelegd. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd, van welke uitspraak eiser in beroep is gekomen bij de rechtbank.
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of, nu de beschikking onherroepelijk vaststaat, eiser bij bezwaar en beroep tegen de onderhavige aanslag een beroep kan doen op de keuzeregeling. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, wordt verwezen naar de gedingstukken.
In artikel 3d, vierde lid, van de Wet is bepaald dat bij ministeriële regeling wordt bepaald over welk tijdvak het inkomen in aanmerking wordt genomen en nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van het eerste, tweede en derde lid van artikel 3d van de Wet. In deze leden is onder meer bepaald dat verzekerd is de persoon jonger dan 65 jaar, die in Nederland woont en winst uit onderneming geniet en wiens inkomen niet hoger is dan € 20.250, alsmede dat de inspecteur van de rijksbelastingdienst aan die persoon bij voor bezwaar vatbare beschikking een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat hij aan deze voorwaarden voldoet.
Bij de Regeling zijn nadere regels gesteld ter uitvoering van artikel 3d, eerste, tweede, derde en vierde lid, van de Wet. In en artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling is bepaald dat als inkomen in aanmerking wordt genomen het gemiddelde van de inkomens over het derde tot en met het vijfde jaar vóór het kalenderjaar waarvoor de beoordeling ingevolge de Ziekenfondswet plaatsvindt. In artikel 2, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat op aanvraag van de zelfstandige het gemiddelde van zijn inkomens over twee van de drie bedoelde jaren in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat deze aanvraag slechts in behandeling wordt genomen indien deze is gedaan binnen zes weken na dagtekening van de in artikel 3d, tweede lid, van de Wet bedoelde verklaring.
Bij de in artikel 3d, tweede lid, van de Wet bedoelde verklaring wordt vastgesteld of wordt voldaan aan de in de Wet gestelde voorwaarden voor de ziekenfondsverzekering zelfstandigen. Het recht op dan wel de plicht tot verzekering vloeit mitsdien niet voort uit de verklaring, maar uit de Wet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit tot gevolg dat de verzekeringsplicht in bezwaar en beroep tegen een aanslag premie ziekenfondswet aan de orde kan komen en dat in de uitspraak op bezwaar dan wel beroep van de eerder gegeven verklaring kan worden afgeweken indien mocht blijken dat de inhoud van de verklaring met de Wet in strijd is.
Met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Regeling is een nadere regel gesteld ter vaststelling van het inkomen. Deze regel dusdanig is vormgegeven dat daarmee de kans, dat een zelfstandige bij fluctuerend inkomen regelmatig van verzekeringsvorm moet wisselen, wordt verkleind. Deze kans wordt verder verkleind door de keuzeregeling, waarop een zelfstandige een beroep kan doen ingeval zijn inkomen over één van de jaren van de referteperiode belangrijk hoger of lager is dan het inkomen dat hij gewoonlijk geniet.
De in artikel 3d, tweede lid, van de Wet bedoelde verklaring wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking gegeven. Tegen een dergelijke beschikking kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt. Alsdan kan niet worden gezegd dat de besluitgever niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het stellen van de voorwaarde dat een verzoek om toepassing van de keuzeregeling, ten gevolge waarvan de verklaring mogelijk moet worden ingetrokken of gewijzigd, binnen dezelfde termijn van zes weken na dagtekening van de verklaring moet worden gedaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat met de Regeling op een juiste wijze uitvoering is gegeven aan artikel 3d van de Wet, zonder dat daarbij regels zijn gesteld die aan doel en strekking van artikel 3d van de Wet en aan de regelgevende bevoegdheid van de Minister te buiten gaan.
Vaststaat dat eiser het verzoek om toepassing van de keuzeregeling niet binnen zes weken na dagtekening van de verklaring heeft gedaan. Derhalve heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag terecht afgezien van toepassing van de keuzeregeling. Alsdan is niet in geschil dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
De Regeling en de wijzigingen daarvan zijn op de daartoe voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Dat eiser, naar hij stelt, ten tijde van het afgeven van de verklaring niet van de Regeling op de hoogte was, wat daarvan zij, dient derhalve voor zijn risico te blijven en kan verweerder niet worden tegengeworpen.
Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst. De beslissing is op 10 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen