ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9148

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
123153
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarigen met tegenwerking van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2005 uitspraak gedaan over een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen. De rechtbank heeft eerder, op 3 december 2004, bepaald dat er eenmaal per maand omgang zou plaatsvinden onder begeleiding van Stichting Tussen Thuis Utrecht. De vader was verplicht om de kosten van deze begeleide omgang te betalen, evenals de reiskosten van de moeder en de kinderen. De moeder heeft echter herhaaldelijk geweigerd om mee te werken aan de omgangsregeling, wat leidde tot frustratie van de vader en de rechtbank. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen al meerdere keren geprobeerd om de moeder te bewegen tot medewerking, maar zonder succes. De moeder heeft als reden voor haar tegenwerking aangevoerd dat de kinderen hun vader niet willen zien, wat volgens haar te maken heeft met seksuele handelingen die de vader met de oudste twee kinderen zou hebben verricht. De rechtbank heeft deze beschuldigingen echter niet kunnen bevestigen en heeft vastgesteld dat er geen contra-indicatie is voor omgang tussen de vader en de kinderen.

Tijdens de zittingen is gebleken dat de moeder telkens toezeggingen deed om mee te werken, maar dat zij in de praktijk geen medewerking verleende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de houding van de moeder schadelijk is voor de minderjarigen en dat een omgangsregeling onder de huidige omstandigheden te veel spanning en onrust met zich mee zou brengen. De rechtbank heeft de vader geadviseerd om te wachten tot de kinderen ouder zijn en zelf naar hem op zoek willen gaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling af te dwingen afgewezen, met de overweging dat dit contraproductief zou zijn en de situatie voor de kinderen zou verergeren. De rechtbank heeft de moeder erop gewezen dat haar gedrag op lange termijn schadelijk kan zijn voor de relatie met haar kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
rekestnummer : FA RK 99-4431
zaaknummer : 123153
datum beschikking : 25 november 2005
BESCHIKKING op het op 19 juli 1999 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
thans wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M. van Olffen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende op een geheim adres,
procureur: mr. L.W.A.P. van der Kaay,
advocaat: mr. Ph. J.N. Aarnoudse, kantoorhoudende te Deventer.
PROCEDURE
Bij beschikking van 3 december 2004 van deze rechtbank en kamer is bepaald dat tussen de vader en de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
eens per maand omgang zal plaatsvinden onder begeleiding van Stichting Tussen Thuis Utrecht. Voorts is bepaald dat de vader de eenmalige kosten voor de begeleide omgang bij voornoemd omgangshuis ad € 50,-- zal betalen, alsmede dat hij alle reiskosten van de moeder en de drie minderjarigen op basis van openbaar vervoer op vertoon van de trein- en/of buskaarten direct zal vergoeden. De rechtbank heeft verder bepaald dat indien de moeder tweemaal zonder geldige reden het contact tussen de vader en de minderjarigen in het omgangshuis frustreert, de vader - na de tweede weigering om mee te werken - voorlopig gerechtigd is de minderjarigen bij zich te hebben gedurende één zaterdag per maand van 10.00 uur tot 15.00 uur, waarbij de vader zorg draagt voor het halen en brengen van de minderjarigen. De verdere behandeling van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling is pro forma aangehouden tot 1 juni 2005.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken waaronder thans ook het faxbericht d.d. 6 oktober 2005 van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
Op 7 oktober 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn procureur en de vrouw met mr. M. Noot, een kantoorgenoot van haar advocaat.
Na de terechtzitting heeft de rechtbank ontvangen:
- de brief met bijlage d.d. 31 oktober 2005 van de zijde van de man;
- de brief met bijlage d.d. 2 november 2005 van de zijde van de vrouw.
BEOORDELING
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 11 mei 2001 zijn de moeder, de vader en de minderjarigen verwezen naar het FORA, regio Utrecht en Noord- en Oost-Nederland, voor een therapeutische omgangsregeling, inhoudende vijf kontakten. Blijkens de brief van FORA d.d. 17 oktober 2001 heeft de moeder zich niet gemeld voor het gesprek dat op 15 oktober 2001 met haar zou plaatsvinden en heeft zij medegedeeld tot januari 2002 niet in staat te zijn de kinderen naar FORA te begeleiden. Op 14 december 2001 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. De moeder en haar advocaat zijn niet verschenen. Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank FORA nogmaals opdracht gegeven tot het organiseren van de vijf kontakten tussen de vader en de minderjarigen.
Bij brief d.d. 4 maart 2002 heeft FORA aan de rechtbank medegedeeld dat de moeder haar afspraak van die datum niet is nagekomen. Bij brief d.d. 26 september 2002 verzoekt de vader een nieuwe zittingsdatum vast te stellen, nu gebleken is dat de moeder weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek.
In haar beschikking van 19 februari 2003 heeft de rechtbank geoordeeld dat de moeder niet mee wil werken aan begeleide contacten tussen de vader en de minderjarigen. Zij heeft haar beschikking d.d. 11 mei 2001 gewijzigd in die zin dat op voorstel van de moeder is bepaald dat de vader voorlopig gerechtigd is omgang te hebben met de minderjarigen éénmaal per twee maanden gedurende één uur onder begeleiding van de vaste begeleider van het gezin van Bureau Jeugdzorg. Gelet echter op de door de vader overgelegde brief van Bureau Jeugdzorg Overijssel van 8 oktober 2003 heeft de moeder geweigerd om medewerking te verlenen aan een omgangsregeling.
Bij beschikking d.d. 24 december 2003 heeft de rechtbank bepaald dat tussen de vader en de minderjarigen vier omgangscontacten van één uur zullen plaatsvinden bij de Rotterdamse Omgangsbegeleiding, nu de moeder ter terechtzitting d.d. 1 december 2003 desgevraagd uitdrukkelijk heeft toegezegd bereid te zijn mee te werken aan deze begeleide omgangscontacten.
Blijkens de brief d.d. 18 juni 2004 van de Rotterdamse Omgangsbegeleiding heeft er geen begeleide omgang plaatsgevonden, aangezien de moeder ondanks uitdrukkelijke toezegging bereid te zijn mee te werken aan de begeleide omgangscontacten, medewerking heeft geweigerd. Ter terechtzitting d.d. 15 oktober 2004 is de behandeling van de zaak voortgezet waarbij de moeder heeft verklaard dat zij zich niet de grote reisafstand had gerealiseerd en niet in staat was de reiskosten voor te schieten. Voorts heeft zij wederom aangegeven dat zij omgang niet in het belang van de minderjarigen acht. Bij beschikking d.d. 26 november 2004 heeft de rechtbank - gelet op het grote belang van spoedige omgang tussen de vader en de minderjarigen - bepaald dat vijf begeleide omgangscontacten bij de Stichting Tussen Thuis te Utrecht dienen plaats te vinden en dat de vader de hieraan verbonden kosten voor zijn rekening zal nemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat indien de moeder tweemaal zonder geldige reden het contact tussen de vader en de minderjarigen in het omgangshuis frustreert, de vader - na de tweede weigering om mee te werken - voorlopig gerechtigd is de minderjarigen bij zich te hebben gedurende één zaterdag per maand van 10.00 uur tot 15.00 uur, waarbij de vader zorg draagt voor het halen en brengen van de minderjarigen.
Op 21 mei 2005 heeft omgang plaatsgehad tussen de vader en de twee jongste minderjarigen. Een tweede bijeenkomst op 18 juni 2005 is niet doorgegaan wegens opname in het ziekenhuis van [minderjarige 3]. De moeder is niet verschenen op de afspraken van 20 augustus 2005 en 17 september 2005. Partijen hebben na de terechtzitting medegedeeld dat op 15 oktober 2005 wel omgang heeft plaatsgehad.
Uit het hierboven gegeven overzicht rijst voor de rechtbank het beeld op van een moeder die iedere keer ter zitting toezeggingen doet om mee te werken aan een omgangsregeling, maar die als puntje bij paaltje komt iedere medewerking aan de omgang van de vader met de kinderen weigert. Als reden voert zij daartoe aan dat de kinderen hun vader niet willen zien en dat dit zijn oorzaak heeft in seksuele handelingen die de vader met de oudste twee zou hebben verricht. Hoewel de rechtbank leest in de rapportage van het Ambulant Bureau Jeugdwelzijnszorg (hierna het ABJ) van 8 juni 2000 dat de beschuldigingen van de kinderen weinig doorleefd klinken en voorts vaststaat dat na ingesteld onderzoek door de politie ook geen strafvervolging jegens de vader is ingesteld, volhardt de moeder in haar beschuldigingen.
De deskundigen menen dat er geen contra-indicatie aan de zijde van de vader is om omgang te hebben met zijn kinderen. Uit de interactieobservatie van het ABJ komt ook duidelijk naar voren dat de vader in staat is tot ontspannen en leeftijdsadequaat contact met zijn kinderen en dat dezen daarvan ook weten te genieten.
Iedere keer blijkt evenwel weer dat de vader en de moeder de omgangscontacten totaal verschillend ervaren. Laatstelijk blijkt dit nog het geval te zijn met betrekking tot het omgangscontact van 15 oktober jl.
De vader schrijft hierover:
"... [minderjarige 1] het erg verwarrend vond mij weer te zien. Ik kreeg weinig woorden uit hem en hij was liever bij zijn moeder gebleven. Met mijn andere 2 kinderen ging het eigenlijk best wel goed want kon ik wel goed mee praten alleen merkte ik wel dat [minderjarige 1] een stempel drukte op de sfeer."
De moeder schrijft onder meer:
"[minderjarige 1] riep en schreeuwde dat hij naar huis wilde en mocht niet weg want het was oneerlijk voor de vader ..."
en
"Bij het ophalen van de kinderen trof ik er 3 aan die erg blij waren mij te zien en opgelucht dat ze weg mochten, buiten het gebouw (voor de deur) zakte [minderjarige 1] in elkaar van emoties huilde en was heel boos dat hij niet naar huis mocht."
en
"Nergens in de folders van tussenhuis staat waar ik een klacht kan indienen over het feit dat [minderjarige 1] tegen zijn zin werd vastgehouden omdat het voor de vader niet eerlijk zou zijn."
Gegeven deze situatie waarin de moeder iedere medewerking aan een omgangsregeling feitelijk frustreert, is de rechtbank van oordeel dat, hoewel niet is gebleken dat contact tussen de vader en de minderjarigen schadelijk zou zijn voor de minderjarigen, het thans na vier tussenbeschikkingen en evenzoveel pogingen tot contactherstel in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen is indien onder de huidige omstandigheden een omgangsregeling wordt bepaald. Een omgangsregeling zou, afgezien van de praktische haalbaarheid daarvan, door de houding van de moeder voor de minderjarigen met teveel spanning en onrust gepaard gaan. Tevens is het de rechtbank gebleken uit de brief van de oudste minderjarige dat deze de afkeer van de moeder jegens de vader als het ware heeft verinnerlijkt en dat de negatieve verhalen rond de vader een eigen leven zijn gaan leiden. Het komt de rechtbank voor dat het verzoek van de man om omgang af te dwingen door middel van, bijvoorbeeld, gijzeling te ingrijpend zal zijn en uiteindelijk contraproductief zal werken. Dit zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank geeft de vader in overweging om af te wachten tot de minderjarigen wat ouder en wat meer weerbaar zijn en eigener beweging uit nieuwsgierigheid naar hun afkomst naar hem op zoek zullen gaan.
De rechtbank heeft ter zitting de moeder er met nadruk op gewezen dat dit eigen onderzoek van de minderjarigen er later toe kan leiden dat de minderjarigen zich bewust zullen worden van het feit dat zij door de moeder opzettelijk zijn weghouden bij hun vader en dat dit tot een ernstige breuk van de minderjarigen met de moeder kan leiden.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek van de man om een omgangsregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Bergh, kinderrechter, bijgestaan door mr. T.M.M.P. Westbroek als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2005.