RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 16962
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 november 2005
A,
geboren op [...] 1984, van Ivoriaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Eckhardt, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 9 februari 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 7 augustus 2003, aan de voormalige gemachtigde van eiser toegezonden op 8 augustus 2003, afgewezen.
1.2 Eiser heeft op 5 september 2003 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld. Nadat verweerder bij brief van 16 december 2004 het besluit van 7 augustus 2003 heeft ingetrokken, heeft eiser op 17 december 2004 voormeld beroep ingetrokken.
1.3 Bij beroepschrift van 15 april 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 september 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 42, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden een beschikking gegeven op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.2 Ingevolge artikel 6:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.3 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.4 Bij brief van 31 maart 2005 heeft verweerder aangevoerd dat de wettelijke beslistermijn inderdaad is verstreken, hetgeen niet betekent dat er dan te allen tijde op de aanvraag beslist dient te worden. Immers, naar aanleiding van de onzekerheid over de situatie in Ivoorkust is door de Minister een besluitmoratorium ingesteld. Door de inwerkingtreding van dit besluitmoratorium kan er geen gedegen beslissing worden genomen op de aanvragen van asielzoekers afkomstig uit Ivoorkust. Het gegeven dat er geen gedegen beslissing genomen kan worden op de aanvraag van eiser betekent niet dat de aanvraag automatisch voor inwilliging in aanmerking komt. De aanvraag kan immers niet zorgvuldig worden getoetst. Indien door de rechter ondanks de instelling van het besluitmoratorium een beslistermijn wordt opgelegd zal er in eerste instantie afwijzend op de aanvraag worden beslist.
2.5 Namens eiser is aangevoerd dat de wettelijke beslistermijn op de asielaanvraag is verstreken. Nu verweerder dit in zijn brief van 31 maart 2005 erkent, is verweerder verplicht om nu een beslissing te nemen. De beslissing die verweerder dient te nemen dient een inwilligende beslissing te zijn. Niettemin kondigt verweerder in zijn brief aan dat er negatief beslist zal worden als eiser een beslissing afdwingt. Nu verweerder zelf van mening is dat er op dit moment niet op zorgvuldige wijze tot een afwijzing kan worden gekomen dient eiser op grond van het vluchtelingenrecht en de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bij twijfel het voordeel van de twijfel te krijgen. Voorts is eiser van mening dat er rechtens geen andere beslissing mogelijk is dan een inwilligende beschikking. Primair verzoekt eiser de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien, subsidiair verzoekt eiser de rechtbank verweerder opdracht te geven om binnen een door de rechtbank te stellen termijn alsnog een zorgvuldige beslissing te nemen. Tevens verzoekt eiser een dwangsom op te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het voor asielzoekers afkomstig uit Ivoorkust ingestelde besluitmoratorium (26 november 2004 tot 27 mei 2005 en verlengd tot 27 november 2005) de beslistermijn in het onderhavige geval niet heeft doen verlengen, nu deze termijn toen reeds was verstreken.
2.7 Vaststaat dat verweerder in eerste instantie, door het nemen van het inmiddels ingetrokken besluit van 7 augustus 2003, tijdig op de aanvraag van eiser heeft beslist. Echter, nadat verweerder dit besluit op 16 december 2004 heeft ingetrokken is de aanvraagfase weer opengevallen en is er, gelet op de in artikel 42, eerste lid, Vw gestelde termijn, die in casu afliep op 9 augustus 2003, sprake van niet tijdig beslissen op de aanvraag. Voorts staat vast dat verweerder ook ten tijde van de indiening van het thans aanhangige beroep niet had beslist op eisers aanvraag (in dit verband komt aan verweerders besluit van 7 augustus 2003 geen betekenis meer toe aangezien dat besluit is ingetrokken).
2.8 Nu verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 42, eerste lid, Vw en een eenmaal verlopen termijn niet opnieuw verlengd kan worden zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigen.
2.9 Eiser heeft de rechtbank verzocht een inhoudelijk oordeel te geven en zelf in de zaak te voorzien. Volgens vaste jurisprudentie is het instellen van beroep tegen het uitblijven van een besluit echter primair te zien als een procedureel middel om het bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen. Het bestuursorgaan zal een reële beslissing moeten nemen, waartegen de nodige rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien kan de rechter voorts slechts gebruik maken als na vernietiging rechtens nog slechts een beslissing mogelijk is. Dat is hier niet het geval. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder de aanvraag in volle omvang dient te beoordelen, waarbij verweerder zich niet – verwijzend naar het besluitmoratorium – a priori op het standpunt kan stellen dat dit slechts tot een negatieve beslissing kan leiden.
2.10 De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken na datum van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen, bij gebreke waarvan verweerder een dwangsom van € 250,-- per dag zal verbeuren tot en met de dag van bekendmaking van het besluit op de aanvraag. Hierbij is in aanmerking genomen de medische situatie waarin eiser verkeert.
2.11 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, dit met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 161,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 0,25). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van 9 februari 2003 neemt;
3.3 bepaalt dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aan eiser een dwangsom verbeurt van € 250,-- voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden, tot en met de dag van bekendmaking van het besluit;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 161,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank en nevenzittingsplaats moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, rechter, en op 9 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van S.D. Slagboom, griffier.
afschrift verzonden op: 9 november 2005
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.