RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2005
A,
geboren op [...] 1977,
nationaliteit Burger van Nigeria,
verblijvende te B,
eiser,
gemachtigde mr. S.E.B. den Boer,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat uitzetting van eiser achterwege wordt gelaten totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 05/39705.
Het beroep en het verzoek zijn behandeld ter zitting van 15 november 2005. De rechtbank heeft de behandeling van deze zaken aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader informatie te verschaffen omtrent een aanvraag om een laissez-passer ten behoeve van eiser bij de Nigeriaanse autoriteiten.
Bij brief van 22 november 2005 heeft verweerder de gevraagde informatie overgelegd.
De gemachtigde van eiser heeft hierop bij brief van 25 november 2005 gereageerd.
Bij faxbericht van 12 december 2005 heeft verweerder bericht dat het besluit van 29 december 2004 is ingetrokken en dat opnieuw zal worden beslist. Verweerder heeft daarbij medegedeeld dat eiser deze beslissing, gelet op zijn ongewenstverklaring, niet in Nederland mag afwachten. Tevens heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden.
De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank medegedeeld het beroep te handhaven.
De behandeling van het beroep en het verzoek is voortgezet ter zitting van 13 december 2005, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. De rechtbank dient in de onderhavige zaak allereerst te beoordelen of eiser, na intrekking van het bestreden besluit van 29 december 2004, nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
3. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
4. Ingevolge artikel 6:19, derde lid, van de Awb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
5. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser een rechtens relevant belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het ingetrokken besluit van 29 december 2004.
6. Nu eiser naar het oordeel van de rechtbank niet langer een procesbelang heeft bij het onderhavige beroep, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Dit laat onverlet dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op eisers asielverzoek. Artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 brengt met zich dat eiser ten gevolge van zijn ongewenstverklaring geen rechtmatig verblijf kan ontlenen aan een verblijfsvergunning asiel. Echter, verweerder kan er desalniettemin niet aan voorbij gaan dat een eventueel besluit tot afwijzing van het asielverzoek een meeromvattende beschikking is als bedoeld in artikel 45 van de Vw 2000. Een van de rechtsgevolgen van de meeromvattende beschikking is de bevoegdheid tot uitzetting, welke bevoegdheid niet discretionair van aard is. Zo verweerder thans - anders dan voorheen - uitgaat van de Nigeriaanse nationaliteit van eiser, dient verweerder bij de beslissing op de aanvraag te betrekken de door eiser gestelde dreigende schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Nigeria. Hierbij moet het besluit er blijk van geven dat is onderzocht of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 3 van het EVRM zich duurzaam verzet tegen zijn uitzetting naar Nigeria. Indien genoegzaam is gebleken dat eiser niet kan worden uitgezet en daarenboven voorts sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin eiser zich bevindt, kan van verweerder voorts worden gevergd dat wordt beoordeeld of het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning en van rechtmatig verblijf niet disproportioneel is. De rechtbank sluit hiermee naar analogie aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juni 2004, zaaknummer 200308511/1, welke uitspraak – anders dan de onderhavige beroepszaak - betrekking heeft op artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
8. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 805,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
? 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
? 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
? 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting;
? waarde per punt € 322,--;
? wegingsfactor 1.
9. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 805,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D.S. Arjun Sharma als griffier op 13 december 2005.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: 14 december 2005