ECLI:NL:RBSGR:2005:AU8354

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
430051/04-14622
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. von Maltzahn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restschuld uit aandelenlease-overeenkomst en de zorgplicht van Dexia

In deze zaak vorderde Dexia Bank Nederland NV betaling van een restschuld van € 10.484,79 van gedaagde, voortvloeiend uit een aandelenlease-overeenkomst genaamd 'WinstVerdriedubbelaar'. De overeenkomst werd op 4 mei 2000 gesloten en had een looptijd van 36 maanden. Gedaagde had de maandelijkse termijnen voldaan, maar na afloop van de overeenkomst bleek er een restschuld te zijn die gedaagde niet had voldaan. Gedaagde voerde aan dat de overeenkomst vernietigbaar was omdat haar echtgenoot geen toestemming had gegeven, zoals vereist op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW. De kantonrechter oordeelde dat het recht om de overeenkomst te vernietigen was verjaard, maar dat Dexia zich niet naar behoren had gekweten van haar zorgplicht. De kantonrechter stelde vast dat Dexia onvoldoende had onderzocht of gedaagde in staat was om de financiële risico's van de overeenkomst te dragen. Dit leidde tot de conclusie dat Dexia geen aanspraak kon maken op betaling van de restschuld. De vordering van Dexia werd afgewezen en Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
vm
rolnr. 430051/04-14622
27 september 2005
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Groep Gerechtsdeurwaarders Nederland Incasso B.V.,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr drs R.Dhalganjansing.
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier, waaronder het vonnis van deze rechtbank van 7 juli 2004, waarbij de zaak is verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie 's-Gravenhage. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Vonnis is bepaald op heden.
Feiten
2. Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voor zover niet of onvoldoende weersproken en in deze zaak van belang, kan van het volgende worden uitgegaan:
a. Dexia is rechtsopvolgster onder algemene titel van de te Amsterdam gevestigde Bank Labouchère N.V., mede handelende onder de handelsnaam "Legio", die op haar beurt rechtsopvolgster was van Legio Lease B.V. Uit dien hoofde is Dexia met betrekking tot de hierna vermelde overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Bank Labouchère N.V. en Legio-Lease B.V. getreden. Beide rechtsvoorgangers worden hierna eveneens aangeduid als Dexia.
b. Gedagtekend 4 mei 2000 hebben Dexia en [gedaagde] een aandelenlease-overeenkomst gesloten met de naam "WinstVerdriedubbelaar", contractnummer 74409184.
c. De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en hield het volgende in:
[gedaagde] leasde van Dexia drie pakketten aandelen (in de overeenkomst aangeduid als "de waarden") van telkens 60 aandelen ABN AMRO, 60 aandelen Ahold en 60 aandelen ING, waarvan het eerste pakket is aangekocht direct na totstandkoming van de overeenkomst, het tweede pakket 12 maanden later en het derde pakket 24 maanden later, voor een totaalbedrag van driemaal € 6.473,40 = € 19.420,20.
De totale leasesom, inclusief € 4.074,84 aan rente, bedroeg € 23.495,04 en diende door [gedaagde] te worden betaald als volgt:
- 36 gelijke maandelijkse termijnen van € 113,29 (de inleg, in totaal gelijk aan de verschuldigde rente), de eerste per van de maand volgend op de eerste aankoopdag en de volgende telkens één maand later,
- een bedrag van € 45,38 (de eerste aflossingstermijn) op of omstreeks de 35ste maand,
- een bedrag ad € 19.374,82 (de restant hoofdsom) bij het einde van de overeenkomst.
d. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] de verschuldigde maandtermijnen voldaan.
a. Na het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft Dexia de aandelen-pakketten verkocht en aan [gedaagde] een eindafrekening toegestuurd. Volgens deze eindafrekening diende [gedaagde] nog een bedrag ad € 10.484,79 (de zogenaamde restschuld) aan Dexia te voldoen.
[gedaagde] heeft deze restschuld niet voldaan.
Vordering en verweer
3. Dexia vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 11.774,88 vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 10.484,79 vanaf 6 september 2003 tot de dag der algehele voldoening, en (proces) kosten. Naast de voren vermelde feiten legt zij daaraan - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks aanmaning en sommatie in gebreke is gebleven met de voldoening van het eindbedrag volgens de aan [gedaagde] toegezonden afrekening. Zij heeft [gedaagde] aangeboden het verschuldigde bedrag zonder rente en kosten te voldoen, maar [gedaagde] is daar niet op ingegaan. Vervolgens heeft zij haar vordering aan haar incassogemachtigde uit handen gegeven. Behalve het volgens de eindafrekening verschuldigde bedrag vordert zij een bedrag ad € 360,70 wegens contractuele rente vanaf 5 mei 2003 tot en met 5 september 2003 en een bedrag ad € 929,39 (inclusief BTW) wegens buitengerechtelijke incassokosten.
4. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Dexia in de kosten. Daartoe heeft [gedaagde] - kort zakelijk samengevat - allereerst aangevoerd dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn, nu haar echtgenoot voor het aangaan daarvan niet de op grond van de artikelen 1:88 en 89 BW vereiste toestemming heeft gegeven. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst bedrog heeft gepleegd, althans misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, althans [gedaagde] onvolledig en/of onjuist geïnformeerd heeft, waardoor [gedaagde] gedwaald heeft ten aanzien van de aard van de overeenkomst en de daaraan verbonden risico's. Ook stelt zij dat Dexia in de pre-contractuele fase de op haar rustende zorgplicht en informatieplicht heeft geschonden Zij beroept zich verder op onvoorziene omstandigheden.
Tenslotte heeft [gedaagde] de hoogte van de vordering en de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten betwist.
5. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft Dexia, voor het geval door de kantonrechter het beroep op vernietiging of ontbinding van de overeenkomst mocht worden toegewezen, haar eis (voorwaardelijk) gewijzigd, aldus dat [gedaagde] in dat geval zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van die effecten op de datum van de vernietiging van de overeenkomsten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Hieraan heeft zij - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat [gedaagde], indien de overeenkomst vernietigd of ontbonden mocht worden, op grond van artikel 6:278 BW gehouden is bedoeld waardeverschil te vergoeden.
Beoordeling
6. Naar het oordeel van de kantonrechter faalt het meest verstrekkende verweer van [gedaagde], zijnde dat haar echtgenoot [echtgenoot] in deze procedure jegens Dexia een beroep heeft gedaan op de vernietigingsgrond als bedoeld in de artikelen 1:88 en 1:89 BW, omdat deze slechts door [gedaagde] ondertekende overeenkomst van aandelenlease zonder toestemming van echtgenoot [echtgenoot] is gesloten. Daartoe is het volgende redengevend.
7. De overeenkomst dateert van 4 mei 2000. [gedaagde] stelt dat zij op 18 april 2000, een dag na het tekenen van het aanmeldingsformulier, bevallen is van een kind. Zij wilde het geld van de winstverdriedubbelaar gebruiken om over drie jaar haar kinderkamer in te richten. Daarnaast stelt zij dat haar echtgenoot [echtgenoot] vanaf 1996 in Suriname woont en dat deze pas in 2003 op de hoogte is gekomen van het bestaan van het contract, hetgeen zij te bewijzen aanbiedt. Dit aanbod wordt gepasseerd, aangezien zij onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld die, mits bewezen, leiden tot de conclusie dat haar echtgenoot tot in 2003 onwetend is gebleven van de overeenkomst.
Aangenomen mag worden dat haar echtgenoot, ook al woonde deze officieel in Suriname, rond de bevalling van het tweede kind van [gedaagde] in Nederland is geweest. Uitgaande van de normale verhouding in een huwelijk ligt het daarom voor de hand, behoudens bewijs van het tegendeel, dat echtgenoot [echtgenoot] van het sluiten van de overeenkomst op 4 mei 2000 op de hoogte is gebracht.
Dit leidt tot de vaststelling dat, het recht om een beroep op de vernietigingsgrond te doen medio juni 2004 verjaard is.
8. Het beroep van [gedaagde] op bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling wegens - kort gezegd - misleidende, onjuiste, dan wel niet of onvoldoende informatieverstrekking door Dexia bij het aangaan van de overeenkomst wordt verworpen. In het voetspoor van de vonnissen van de Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni en 7 juli 2004 (NJF 2004, nummers 410 en 411), welk oordeel hier wordt overgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat de reclame-uitingen van Dexia niet als misleidend kunnen worden aangemerkt, zodat in zoverre van onrechtmatig handelen van Dexia geen sprake is en het beroep op bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling op deze grond niet kan slagen. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat de aan [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst verstrekte brochure en fiscale opinie, alsmede de Bijzondere Voorwaarden en de inhoud van de overeenkomst zelf voor de gemiddeld oplettende lezer voldoende informatie bevatten omtrent de aard van de overeenkomst en de eventuele daaraan verbonden financiële risico's. Dit brengt mee dat, voorzover er aan de zijde van [gedaagde] al sprake mocht zijn geweest van dwaling daaromtrent, deze voor [gedaagde]s rekening en risico dient te blijven.
9. Wel doel treft daarentegen het verweer van [gedaagde] dat Dexia zich niet naar behoren gekweten heeft van de op haar rustende zorgplicht.
10. Bij dit oordeel stelt de kantonrechter voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (23 mei 1997 NJ 1998 nr. 192 en 9 januari 1998 NJ 1999 nr. 285) banken zoals Dexia, gelet op hun maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht hebben jegens onder meer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op aandelenlease-constructies, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden (en gebleken) grote risico's bestaat er geen aanleiding om in dit soort gevallen anders te oordelen.
11. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004 nr. 410, en de Klachtencommissie DSI d.d. 5 februari 2004, NJF nr. 446, alsmede de (nog) niet gepubliceerde uitspraak van de Commissie van Beroep DSI d.d. 27 januari 2005 (te vinden op www.dsi.nl onder "uitspraken": KCHB nr. 91), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan artikel 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (in casu de versie 1999, hierna: de NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd. Dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood, doet daar niet aan af. Dat de NR onverbindend is, maakt dit niet anders, omdat de daarin neergelegde regels ook reeds volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals geformuleerd in de voormelde vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. De restschuld van de lening, waarop de NR niet ziet, kan niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. Een cliënt zal immers veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
12. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia op de voet van art. 28 NR had behoren na te gaan of [gedaagde] als haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, te meer omdat destijds bij velen de verwachting heerste dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Daartoe noopte ook de aard van dit product.
13. [gedaagde] heeft met betrekking tot haar financiële situatie bij het aangaan van de overeenkomst aangevoerd dat zij leefde van een WAO-uitkering en zich in een kwestbare financiële situatie bevond en dat haar financiële situatie ontoereikend was om de aan de overeenkomst verbonden financiële risico's (in het slechtste geval € 23.495,04) te dragen. In haar financiële situatie is sindsdien geen relevante wijziging gekomen. In deze stellingen ligt besloten dat [gedaagde] ook niet over enig relevant vermogen beschikte. Dexia heeft deze stellingen van [gedaagde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan moet worden. Uit de stellingen van Dexia volgt immers dat zij van mening is dat op haar niet de verplichting rustte om te onderzoeken of [gedaagde] de aan de overeenkomst verbonden financiële risico's zou kunnen dragen
De kantonrechter is van oordeel dat deze financiële situatie van dien aard was, dat Dexia - indien zij daarvan kennis had gedragen - op grond daarvan in het kader van de op haar rustende bijzondere zorgplicht [gedaagde] had behoren te weerhouden van het aangaan van de overeenkomst.
14. Dexia heeft zich echter, zo volgt uit haar stellingen, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in het geheel niet verdiept in de financiële situatie van [gedaagde] en haar bereidheid om een aanzienlijk financieel risico te lopen. Zij heeft zich er niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie en doelstellingen van [gedaagde] en of deze bereid en in staat was om een eventuele aanzienlijke restschuld te betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen.
15. Door de hiervoor omschreven nalatigheden is Dexia naar het oordeel van de kantonrechter tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [gedaagde] in de fase die voorafging aan de totstandkoming van de overeenkomst. Aldus heeft Dexia jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld en is zij aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel. Daarbij dient echter tevens in aanmerking te worden genomen dat [gedaagde] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve gevolgen van haar keuze tot deelname aan de overeenkomst. Immers heeft [gedaagde] in het risico van een negatieve afloop van de overeenkomst - waarop [gedaagde] blijkens de overgelegde brochure, zij het summier en in versluierde bewoordingen, wel gewezen is - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien, of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter echter aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument.
16. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid Dexia geen aanspraak kan maken op betaling door [gedaagde] van (enig deel van) de restschuld. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van Dexia in conventie zal worden afgewezen.
17. Uit het voorgaande volgt dat, nu de overeenkomst niet vernietigd of ontbonden zal worden, niet voldaan is aan de voorwaarde waaronder Dexia haar vordering in conventie heeft gewijzigd, zodat die gewijzigde eis niet aan de orde komt.
18. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Dexia worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], waaronder begrepen het door haar verschuldigde griffierecht van € 225,--.
Beslissing
De kantonrechter
Wijst de vorderingen af .
Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] en stelt deze vast op € 765,--, waarvan € 540,-- wegens salaris van de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.