ECLI:NL:RBSGR:2005:AU8143

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/6322
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een tewerkstellingsvergunning en de gevolgen van formele rechtskracht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de Centrale organisatie werk en inkomen (COWI) over de afwijzing van een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning. De werknemer, die in 2000 een aanvraag had ingediend, kreeg in januari 2000 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen. Na bezwaar en een voorlopige voorziening, trok de werknemer zijn bezwaar in 2001 in. De rechtbank oordeelde dat door deze intrekking het besluit tot afwijzing in rechte onaantastbaar was geworden en formele rechtskracht had gekregen. Dit betekent dat het besluit, zowel qua totstandkoming als inhoud, geacht wordt in overeenstemming te zijn met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.

De werknemer had verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de tewerkstellingsvergunning rechtmatig was en dat de werkgever geen belang meer had bij de vergunning. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheid dat de werknemer zijn opleiding had voortgezet in een ander ziekenhuis, geen uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen gronden waren om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 6322
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 december 2005
in de zaak van:
A,
geboren op [...] 1967, van Surinaamse nationaliteit en wonende te B, eiser, hierna te noemen de werknemer,
gemachtigde: mr. R.F. Meijer, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Centrale organisatie werk en inkomen (COWI),
gevestigd te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: R.K. Nai-Chung-Tong, werkzaam bij de COWI.
1. Procesverloop
1.1 De werknemer heeft per brief van 13 juli 2000 onder verwijzing naar de uitspraak van de fungerend president van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 23 mei 2000 (AWB 00/2142) verweerder verzocht een zelfstandig schadebesluit te nemen. Verweerder heeft bij besluit van 28 november 2003 het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afgewezen. De werknemer heeft tegen het besluit op 7 januari 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 4 januari 2005 ongegrond verklaard. De werknemer heeft tegen dit besluit op 10 februari 2005 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 november 2005. De werknemer is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordig door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. De Stichting C Ziekenhuis te D, hierna te noemen de werkgever, heeft op 30 augustus 1999 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een tewerkstellingsvergunning voor het verrichten van arbeid door de werknemer als assistent-geneeskundige in opleiding. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 26 januari 2000 afgewezen. De werknemer heeft tegen het besluit op 17 februari 2000 bezwaar gemaakt. In de uitspraak van 23 mei 2000 heeft de fungerend president geoordeeld dat deze afwijzing in bezwaar geen stand kan houden en een voorlopige voorziening getroffen. De werknemer heeft per brief van 10 december 2001 het bezwaar ingetrokken.
2.3 Verweerder heeft in het thans bestreden besluit betwist dat het besluit van 26 januari 2000 onrechtmatig is. In geschil is de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de schade die de werknemer stelt te hebben geleden als gevolg van het besluit van 26 januari 2000. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het besluit van 26 januari 2000 rechtmatig is.
2.4 De rechtbank stelt vast dat het besluit door de intrekking van het bezwaar op 10 december 2001 in rechte onaantastbaar is geworden en daarmee formele rechtskracht heeft gekregen. Volgens vaste jurisprudentie moet het besluit daarom zowel wat de wijze van tot stand komen als wat de inhoud betreft, worden geacht in overeenstemming te zijn met de wettelijke voorschriften en met de algemene rechtsbeginselen.
2.5 De werknemer heeft desgevraagd ter onderbouwing van zijn standpunt dat het besluit desondanks onrechtmatig kan worden geoordeeld, naar voren gebracht dat geen belang bestond bij voortzetting van het ingediende bezwaar, omdat de werknemer sinds 1 oktober 2001 zijn opleiding heeft vervolgd in het E's Medisch Centrum. De werkgever had daarom geen belang meer bij de gevraagde tewerkstellingsvergunning. Deze omstandigheid kan evenwel niet leiden tot een uitzondering op het hierboven bedoelde beginsel van de formele krachtskracht. Voorafgaande aan de intrekking van het bezwaar had de werknemer verweerder reeds verzocht een zelfstandig schadebesluit te nemen. Daarmee had het bezwaar zijn zin en belang niet verloren: het bezwaar kon immers worden voortgezet om de onrechtmatigheid van het besluit vast te stellen met het oog op het ingediende verzoek tot het verkrijgen van schadevergoeding. Dat de fungerend president in zijn uitspraak een inhoudelijk oordeel over het besluit had gegeven en had geoordeeld dat de weigering een tewerkstellingsvergunning te verlenen geen stand kan houden, maakt het voorgaande niet anders. Op grond van artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht kan de president (thans voorzieningenrechter) een voorlopige voorziening treffen. Zijn voorlopig oordeel over de hoofdzaak bindt partijen echter niet. Overige omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht moet worden aangenomen zijn gesteld noch gebleken.
2.6 Nu uitgegaan moet worden van de rechtmatigheid van het besluit, behoeven de verdere motivering van het bestreden besluit en de gronden die de werknemer daartegen heeft ingebracht geen bespreking. Verweerder heeft het verzoek tot het verlenen van schadevergoeding terecht afgewezen.
2.7 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.8 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, en op 6 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.