ECLI:NL:RBSGR:2005:AU7509

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/50462
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandelingstelling van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 oktober 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 19 september 2003 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling had gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 20 augustus 2003 met onbekende bestemming is vertrokken, wat door verweerder is aangetoond met een 'Bericht Verwijdering'. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij zich nog in Nederland bevindt en zijn beroep wenst te handhaven, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de beslissing van verweerder te weerleggen. De rechtbank concludeert dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van zijn aanvraag, aangezien hij met onbekende bestemming is vertrokken. De tegenargumenten van eiser, waaronder ziekte en vreemdelingenbewaring, zijn door verweerder betwist en niet onderbouwd door eiser zelf. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven tot een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 03/50462
Uitspraak in de zaak van
A, eiser,
gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Favier, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerder heeft bij besluit van 17 september 2003 de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 19 september 2003 beroep ingesteld.
De zaak is op 19 september 2005 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 dient de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, onder f, zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar te houden op een door Onze Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen.
In geval een asielzoeker vertrekt voordat op zijn aanvraag is beslist voert verweerder het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C3, paragraaf 3.10.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
“Indien de asielzoeker tijdens de asielprocedure met onbekende bestemming vertrekt, geeft hij daarmee te kennen geen belang meer te hebben bij een beslissing op zijn aanvraag. Indien in het dossier geen verklaring van de korpschef omtrent het vertrek (model M100) aanwezig is, dient de beslisambtenaar deze alsnog aan te vragen.
Indien het vertrek van de vreemdeling blijkt, voordat een voornemen is gemaakt, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Als de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, is de voornemenprocedure niet van toepassing.
Het vertrek met onbekende bestemming zal veelal een vertrek uit Nederland zijn, maar ook een vertrek uit de woonplaats zonder afmelding of achterlating van een adres waar de asielzoeker bereikbaar is, valt hieronder.”
2. Bij verweerschrift van 22 augustus 2005 stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Eiser heeft in de opvatting van verweerder geen rechtens te beschermen belang bij de beoordeling van zijn beroep.
Daartoe voert verweerder aan dat eiser blijkens een door het de korpschef van politieregio IJsselland opgemaakt ‘Bericht verwijdering’ (model M100) van 2 september 2003 sinds 20 augustus 2003 met onbekende bestemming is vertrokken tijdens de asielprocedure. Uit genoemd bericht verwijdering bleek dat eiser zich sinds 20 augustus 2003 niet meer bij de vreemdelingendienst had gemeld en uit kamercontrole bleek voorts, gezien zowel de afwezigheid in persoon als van persoonlijke bezittingen (telefoonnotitie 11 april 2005) dat eiser niet meer aanwezig was. Voor de stelling van eiser dat hij vanwege ziekte zich tot twee maal toe niet aan de meldplicht heeft gehouden is verweerder geenszins van enig aanknopingspunt gebleken. Uit navraag bij het COA Cluster Overijssel blijkt dat er geen sprake is geweest van de situatie zoals door eiser geschetst in zijn beroepschrift. Hierbij acht verweerder van belang dat een vreemdeling ontheffing van de meldplicht kan vragen bijvoorbeeld wegens ziekte. Eiser heeft niet verzocht om een dergelijke ontheffing.
Voor de stelling van eiser dat hij zich in vreemdelingenbewaring bevond en zich aldus op voor verweerder bekende bestemming bevond, heeft verweerder na raadpleging van zijn registratiesysteem geen bewijs kunnen vinden.
3. Eiser betwist dat hij met onbekende bestemming was vertrokken ten tijde van het nemen van het besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In zijn beroepschrift stelt eiser dat hij niet met onbekende bestemming was vertrokken doch door ziekte zich twee maal niet heeft gemeld. Door toedoen van het COA stond hij op straat. Eiser stelt dat hij tot twee maal toe in vreemdelingenbewaring is gesteld. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld opnieuw een aanvraag om toelating te doen.
Eiser stelt dat verweerder weet dat hij hier te lande verblijft. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd op de hoogte te zijn van eisers verblijfplaats hier te lande. Omdat eiser bang is om opnieuw in vreemdelingenbewaring te worden gesteld, kiest hij ervoor zich niet opnieuw te melden.
Ter zitting is desgevraagd door eiser aangevoerd dat hij geen bewijs heeft met betrekking tot de gestelde vreemdelingenbewaringen
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat deze zich nog in Nederland bevindt, woont bij een vriendin, dat hij hem kort geleden nog over deze zaak heeft gesproken en dat hij zijn beroep handhaaft. Anders dan verweerder oordeelt kan dus niet worden gezegd dat eiser geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep, nu hij zich via zijn gemachtigde kennelijk nog steeds beschikbaar en bereikbaar houdt.
Gehoord partijen is de rechtbank van oordeel dat er in alle redelijkheid van kan worden uitgegaan dat, nog voordat een voornemen is gemaakt, eiser blijkens het bovengenoemde ‘Bericht Verwijdering’ per 20 augustus 2003 met onbekende bestemming was vertrokken. Verweerder heeft mitsdien terecht besloten de aanvraag van eiser buiten behandeling te laten. Eisers tegenargumenten, ziekte en opeenvolgende vreemdelingenbewaring, zijn door verweerder betwist en door eiser verder niet onderbouwd, zodat zij reeds daarom niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 25 oktober 2005
Afschrift verzonden op: 25 oktober 2005
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Men dient een afschrift van de uitspraak mee te zenden.