Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 56666 (beroepszaak)
AWB 04 / 56668 (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1983, van Iraakse nationaliteit, eiser / verzoeker, verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. V.L.J.M. Maessen, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Verweer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Bij brief van 16 januari 2003 heeft eiser verweerder verzocht hem een verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop te verlenen. Tegen het uitblijven van een besluit heeft eiser op 29 oktober 2003 bezwaar gemaakt.
1.2 Bij besluit van 23 november 2004 heeft verweerder het bezwaar voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Eiser heeft tegen dit besluit op 20 december 2004 beroep ingesteld.
1.4 Eiser heeft op 20 december 2004 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 19 oktober 2005 schriftelijk geïnformeerd dat hij en eiser niet ter zitting zullen verschijnen.
1.7 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2005. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperkingen, verband houdende met het doel, waarvoor het verblijf is toegestaan. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
2.4 Ingevolge artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw ambtshalve onder meer worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv).
2.5 Ingevolge artikel 3.56 Vb kan -voor zover hier van belang- de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met verblijf als amv worden verleend aan de amv wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw is afgewezen en die zich naar het oordeel van de Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
2.6 Het zogenaamde driejarenbeleid in reguliere zaken is uitgewerkt in B1/2.2.11 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Hierin is -voorzover van belang- opgenomen dat in een reguliere procedure het driejarenbeleid wordt uitgewerkt als beperking van de afwijzingsgronden. Ingeval de procedure drie jaar heeft geduurd wordt voorbij gegaan aan twee gronden waarop een aanvraag afgewezen zou kunnen worden, te weten het middelenvereiste en het vereiste van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf. De overige afwijzingsgronden van artikel 16 Vw blijven volgens de beleidsregel van toepassing.
2.7 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 6 december 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 7 mei 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij hetzelfde besluit is ambtshalve geweigerd om eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen op grond van het bijzondere beleid voor amv’s. Eiser heeft op 28 mei 2002 bezwaar gemaakt tegen het besluit om hem ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier te verlenen onder de beperking amv. Bij besluit van 10 december 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard. Op 6 januari 2003 heeft eiser tegen dit laatste besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 februari 2004 (AWB 03/708) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser zich zelfstandig kon handhaven in zijn land van herkomst.
2.8 De aanvraag van 16 januari 2003 heeft eiser onderbouwd met de stelling dat hij vanaf 6 december 1999 tot en met 9 december 2002 rechtmatig verblijf in Nederland had en dat hij gelet op B1/2.2.11 Vc op grond van dit tijdsverloop in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw.
2.9 Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende aangevoerd. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking tijdsverloop in reguliere zaken omdat er sprake is van de afwijzingsgrond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw. Aan eiser is eerder geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking amv verleend omdat hij niet voldeed aan de beperking verblijf als amv.
2.10 Eiser heeft zich in beroep op het volgende standpunt gesteld. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking tijdsverloop in reguliere procedures. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 16 februari 2004 weliswaar geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking amv, maar dit betekent niet dat eiser niet voldeed aan de beperking, verband houdende met zijn verblijfsdoel, in de zin van het driejarenbeleid. De verwijzing naar artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g,Vw in het driejarenbeleid ziet op de omstandigheid dat in de periode van verblijf plotseling een ander verblijfsdoel wordt nagestreefd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.11 Voor zover eiser met zijn aanvraag heeft bedoeld verweerder te verzoeken hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking amv te verlenen, geldt het volgende. Verweerder heeft reeds bij besluit van 7 mei 2002, gehandhaafd in het besluit op bezwaar van 10 december 2002, een dergelijke verblijfsvergunning regulier geweigerd. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, heeft bij de uitspraak van 16 februari 2004 het beroep tegen het besluit van 10 december 2002 ongegrond verklaard zodat dit besluit inmiddels in rechte vaststaat. Het verzoek van eiser moet tegen deze achtergrond worden opgevat als een verzoek aan verweerder om terug te komen op een eerder besluit, c.q. als een herhaalde aanvraag.
2.12 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6 Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.13 Het toetsingskader voor de rechter in beroep tegen een beslissing op een herhaalde aanvraag wordt bepaald door artikel 4:6 Awb. De rechter dient te beoordelen of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden en behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden overgelegd.
2.14 Hetgeen eiser ter ondersteuning van de aanvraag van 16 januari 2005 heeft aangevoerd, bevat geen nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb. De stelling dat hij wel aan de voorwaarden voor verlening van een vergunning voldoet, is niet als een zodanig feit of omstandigheid aan te merken. Verweerder heeft derhalve de herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als amv kunnen weigeren.
2.15 Voor zover eiser met zijn aanvraag heeft bedoeld verweerder te verzoeken een verblijfsvergunning regulier onder de beperking tijdsverloop in de reguliere procedure te verlenen, heeft verweerder de aanvraag eveneens op toereikende gronden geweigerd omdat het Vreemdelingenbesluit 2000 voornoemde beperking, anders dan – voorheen - de beperking tijdsverloop in de asielprocedure, niet kent. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat eiser geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, die verweerder er toe hadden kunnen nopen te onderzoeken of hij op grond van zijn bevoegdheid in artikel 3.6, derde lid, Vb had moeten afwijken van het uitgangspunt in beginsel geen vergunning te verlenen onder een andere dan de in het Vreemdelingenbesluit 2000 geregelde beperkingen. De enkele stelling dat er relevant tijdsverloop is geweest, is daarvoor in het licht van de wel geregelde gevallen onvoldoende.
2.16 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.17 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2005, in tegenwoordigheid van mr. A. Martens als griffier.
Afschrift verzonden op: 15 november 2005
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.