ECLI:NL:RBSGR:2005:AU7466

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/52235
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verblijfsvergunning voor zelfstandige arbeid met wezenlijk Nederlands belang

In deze zaak heeft eiseres, een Nieuwzeelandse kapster en visagiste, op 19 mei 1999 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om als zelfstandige te werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels bestonden over de adviezen van de Minister van Economische Zaken (EZ) die stelden dat de bedrijfsactiviteiten van eiseres geen wezenlijk Nederlands economisch belang dienden. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Eiseres had meerdere aanbevelingsbrieven van Nederlandse bedrijven overgelegd, maar de Douane had deze niet voldoende in overweging genomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij zij zelf in de zaak heeft voorzien. De rechtbank concludeerde dat er met de werkzaamheden van eiseres wel degelijk een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend en verleende haar de gevraagde verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 52235
inzake: A, geboren op [...] 1969, van Nieuwzeelandse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. van Eijsden, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 19 mei 1999 een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf voor het doel: ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 28 augustus 2000 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen op 25 september 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 oktober 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het besluit op bezwaar op 7 november 2001 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 november 2002 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar, is dit beroep gegrond verklaard. Bij besluit van 29 april 2003 heeft verweerder het bezwaar voor de tweede keer ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar op 27 mei 2003 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 11 juni 2004 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, is dit beroep gegrond verklaard.
1.2 Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar op 24 november 2004 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 19 april 2005 het besluit van 27 oktober 2004 ingetrokken. Bij brief van 19 april 2005 heeft eiseres op deze intrekking gereageerd.
1.3 Op 20 april 2005 heeft een openbare behandeling van het geschil plaatsgevonden. Eiseres noch haar gemachtigde zijn hierbij verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.4 Nadat het onderzoek ter zitting in deze zaak op 20 april 2005 was gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 31 mei 2005 het onderzoek heropend. Verweerder is verzocht om binnen vier weken een nieuw besluit op het bezwaar van 25 september 2000 te nemen en dit op de voorgeschreven wijze bekend te maken.
1.5 Bij besluit van 21 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard. Bij brief van 1 juli 2005 heeft eiseres op dit besluit gereageerd.
1.6 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 september 2005. Eiseres en verweerder zijn hierbij vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
Feiten
2.2 Eiseres verblijft sinds 10 mei 1998 in Nederland. Zij drijft sinds 23 juni 1998 een eenmanszaak onder de naam ‘B’. Aanvankelijk had deze eenmanszaak het karakter van een kapperszaak, later heeft eiseres haar werkzaamheden uitgebreid en is zij als zelfstandige werkzaamheden gaan verrichten in opdracht van modellenbureaus, modemagazines en agentschappen. Eiseres heeft gedurende de onderhavige aanvraagprocedure vele aanbevelingsbrieven overgelegd van haar opdrachtgevers. Verweerder heeft in het kader van de voorbereiding van diverse besluiten vijf keer advies gevraagd aan de Minister van Economische Zaken (EZ).
2.3 In het eerste advies van 23 juli 2001 is namens voornoemde Minister door de Douane Noord Centrale Dienst van In- en Uitvoer (de Douane) geconcludeerd dat de bedrijfsactiviteiten van eiseres geen wezenlijk Nederlands economisch belang dienen. Hierbij is onder meer aangegeven dat het dossier geen ondersteunende stukken bevat om te kunnen vaststellen dat de bedrijfsactiviteit van eiseres innovatieve waarde heeft en dat bij ondersteunende stukken valt te denken aan informatie van brancheorganisaties, instellingen en aanbevelingsbrieven van Nederlandse bedrijven. In het tweede advies van 13 februari 2003 heeft de Douane geconcludeerd dat uit de overgelegde, aanvullende, stukken niet valt op te maken dat de onderneming van eiseres een duidelijke innovatieve dan wel anderszins positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Het derde advies is van 23 april 2003 en komt neer op een bevestiging van het advies van 13 februari 2003.
2.4 Na de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 11 juni 2004, heeft verweerder bij brief van 13 juli 2004 de Minister van EZ verzocht om uitsluitsel te geven over de waarde van de door eiseres overgelegde aanbevelingsbrieven en tevens verzocht om te reageren op de stelling van eiseres dat voor haar branche geen objectieve brancheorganisatie bestaat. De Douane heeft hierop in zijn vierde advies van 21 juli 2004, voor zover relevant, het volgende geantwoord: “De aanbevelingsbrieven van mensen ‘uit ’t veld’ zijn niet voldoende objectief. Volgens betrokkene zijn er geen onafhankelijke instanties die haar werkzaamheden kunnen beoordelen. Echter gelet op de omschrijving van bedoelde werkzaamheden zoals vermeld in de kamer van Koophandel, lijkt mij dit een voorbarige conclusie.” Eiseres heeft bij brief van 27 juli 2004 op dit advies gereageerd, waarbij onder meer een verklaring van de Koninklijke Algemene Nederlandse Kappersorganisatie (ANKO) is overgelegd waarin deze organisatie verklaart in deze zaak niet van dienst te kunnen zijn. Bij brief van 30 juli 2004 heeft de Douane een aantal andere brancheorganisaties opgegeven die mogelijk ondersteunende verklaringen kunnen geven, te weten de Verenigde Opleidingen Visagie Nederland (VOVN), de Algemene Nederlandse Brancheorganisatie Schoonheidsverzorging (ANBOS) en het Comité International Désthétique et de Cosmétologie (CIDESCO). Bij brieven van 3 augustus 2004 en 17 september 2004 heeft eiseres verklaringen overgelegd van de Vereniging Vakopleiding Schoonheidsverzorging (VAKOS), de VOVN, en de ANBOS waarin deze organisaties, kort weergegeven, verklaren in deze zaak niet van dienst te kunnen zijn. Tevens is in de brief van 17 september 2004 aangegeven dat het CIDESCO telefonisch heeft laten weten dat zij zich niet tot een beoordeling van de werkzaamheden van eiseres in staat achten. Daarnaast heeft eiseres, naast andere aanbevelingsbrieven, een brief overgelegd van Elite Model Management, waarin door dit modellenbureau wordt aangegeven dat eiseres voor hen bijzonder is, omdat zij een specialiste is in zowel hairstyling als visagie. In het vijfde advies van 21 oktober 2004 heeft de douane geconcludeerd dat eiseres nog niet heeft kunnen aantonen dat met de door haar beoogde activiteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend, waarbij het volgende is overwogen: “ Na bestudering van de thans van u ontvangen aanvullende bescheiden kom ik tot de conclusie dat deze geen noemenswaardige meerwaarde hebben voor het onderhavige dossier. Uit de stukken valt hoogstens op te maken dat de branche- c.q. sectororganisaties in deze kennelijk geen advies kunnen/willen geven. De reacties van de clientèle van betrokkene acht ik niet voldoende objectief en hebben mij niet kunnen overtuigen dat er i.c. sprake is van een duidelijke innovatieve waarde.”
Standpunten van partijen (verkort weergegeven)
2.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat met de werkzaamheden van eiseres geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend is. Een advies van de Minister van EZ kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies. In de adviezen van 23 juli 2001, 13 februari 2003, 23 april 2003, 21 juli 2004 en 21 oktober 2004 is namens de Minister van EZ telkenmale geconcludeerd dat geen sprake is van een wezenlijk Nederlands economisch belang. De adviezen zijn op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze tot stand gekomen en er zijn geen concrete aanknopingspunten aangevoerd om de inhoud en de conclusie van de verschillende adviezen in twijfel te trekken. Er is op zorgvuldige wijze aan de Minister van EZ gevraagd advies uit te brengen, hetgeen te meer blijkt uit het feit dat er in de verzoeken om advies nadrukkelijk op is gewezen om de aanbevelingsbrieven die eiseres heeft overgelegd bij de beoordeling te betrekken. Uit de door eiseres overgelegde stukken van de brancheorganisaties valt hoogstens af te leiden dat deze organisaties in deze geen advies kunnen geven, maar hieruit blijkt niet dat in casu sprake is van een wezenlijk Nederlands economisch belang. Hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht zijn geen dermate bijzondere feiten en omstandigheden dat aanleiding bestaat om eiseres met gebruikmaking van de verweerder op grond van artikel 4:84 Awb toekomende inherente afwijkingsbevoegdheid de gevraagde vergunning te verlenen.
2.6 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat met de bedrijfsactiviteiten van eiseres geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. De adviezen van de Douane ter zake kunnen niet als deskundigenadviezen worden aangemerkt, nu deze organisatie op het terrein waarop eiseres werkzaam is – het snijvak van visagie en hairstyling – niet over de deskundigheid beschikt om te kunnen oordelen of de werkzaamheden van eiseres iets toevoegen aan hetgeen al in Nederland wordt gepresteerd. Verweerder heeft op geen enkele wijze gereageerd op hetgeen is aangevoerd ter betwisting van de deskundigheid. Voorts is de advisering nog immer niet inzichtelijk. Onduidelijk is op welk eigen onderzoek en op welke achtergrondinformatie de adviezen berusten. De Douane heeft aanvankelijk verklaringen van Nederlandse bedrijven genoemd als ondersteuning voor de stelling dat sprake is van innovatieve waarde, terwijl in latere adviezen enkel interesse is getoond voor verklaringen van brancheorganisaties. Deze kunnen echter geen van allen iets over de werkzaamheden van eiseres zeggen. Gelet op het kennelijke ontbreken van enig eigen onderzoek en enige specifieke kennis, en de hiaten in de adviezen kon verweerder de adviezen niet aan het besluit ten grondslag leggen. Voorts heeft verweerder ten onrechte gesteld dat geen sprake is van feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb. Gelet op het voorgaande is in het besluit onvoldoende gemotiveerd waarom niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning. Gezien de ontstane situatie heeft eiseres de rechtbank tevens verzocht zelf in de zaak te voorzien en de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen.
Overwegingen van de rechtbank
2.7 Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, Awb brengt het aanhangig zijn van beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van het besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt.
2.8 Nu het eerdere besluit op bezwaar van 27 oktober 2004 is ingetrokken en bij besluit van 21 juni 2005 opnieuw op het bezwaar van eiseres is beslist zonder dat aan het beroep van 24 november 2004 tegemoet is gekomen, wordt het onderhavige beroep van 24 november 2004 ingevolge artikel 6:19 Awb mede geacht te zijn gericht tegen dit laatstgenoemde besluit.
2.9 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna: Vw oud) ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 117 en 118 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) zowel op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. Het bestreden, na 1 april 2001 genomen besluit dient materieel te worden getoetst aan het nieuwe vreemdelingenrecht.
2.10 Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.11 Ingevolge artikel 14 Vw, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 13 Vw verleend onder de beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beprkingen en voorschriften.
2.12 Ingevolge artikel 3.30 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die;
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waar naar het oordeel van de Minister een wezenlijk Nederlands belang mee is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft;
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
2.13 In B5/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat – voor zover hier van belang – dat voor verlening van een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf in economische zin in aanmerking kan komen de vreemdeling die:
a. in Nederland zelfstandige ondernemersactiviteiten gaat verrichten (…);
b. de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt (…); en
c. met zijn bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands economisch belang dient; dit is het geval indien:
- de bedrijfsactiviteit duidelijke innovatieve waarde heeft, dat wil zeggen iets positiefs toevoegt aan de Nederlandse economie;
- de bedrijfsactiviteit niet concurrentieverstorend werkt in die zin dat afbreuk wordt gedaan aan een gezonde marktconcurrentie; en
d. voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit uit het buitenland dient te worden aangetrokken (…).
Om te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden onder c en d genoemd, dient door de Immigratie- en Naturalisatiedienst advies te worden gevraagd aan de Minister van Economische Zaken (…).
2.14 De rechtbank stelt vast dat op grond van een mandaatregeling van 16 december 1996 de Belastingdienst/Douane ter zake bevoegd is advies namens de Minister van EZ uit te brengen.
2.15 In de laatste uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 11 juni 2004 betreffende de onderhavige aanvraag van eiseres is onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat eiseres, (…), een groot aantal brieven met aanbevelingen van Nederlandse bedrijven, modellenbureaus en agentschappen heeft overgelegd, waarin op het bijzondere karakter van de werkzaamheden van eiseres wordt gewezen. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar de door de Minister van EZ afgegeven adviezen en zodoende deze adviezen ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Noch in de adviezen van de Minister van EZ, noch door verweerder is voldoende gerespondeerd op de inhoud van de overgelegde brieven, zodat hieruit afgeleid moet worden dat kennelijk alleen verklaringen van brancheorganisaties van belang worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in tegenspraak met hetgeen in het eerste advies van de Minister van EZ van 23 juli 2001 vermeld staat, zodat dit punt van het bestreden besluit niet consistent is en in strijd is met het gestelde in artikel 7:2 (lees: 7:12), eerste lid, van de Awb.”
2.16 De rechtbank is van oordeel dat nog altijd onvoldoende is gerespondeerd op hetgeen door eiseres is overgelegd ter ondersteuning van haar aanvraag, te meer nu uit door eiseres overgelegde brieven van diverse, mede door de Douane aangeraden, brancheorganisaties blijkt dat deze niet behulpzaam kunnen zijn in de kwalificering van de waarde van de bedrijfsactiviteiten van eiseres. De na bovenstaande uitspraak uitgebrachte adviezen van de Douane van 21 juli 2004 en 21 oktober 2004, waarnaar in het bestreden besluit is verwezen, leiden niet tot een andere conclusie. Hiervoor is het navolgende redengevend.
2.17 Een advies van de Minister van EZ omtrent de vraag of sprake is van een wezenlijk Nederlands economisch belang kan in beginsel worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen waaraan deze is ontleend.
2.18 In het onderhavige geval bestaan echter concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de namens de Minister van EZ door de Douane uitgebrachte adviezen. In de hierboven aangehaalde uitspraak van 11 juni 2004 is door de rechtbank reeds geconstateerd dat eiseres een groot aantal brieven met aanbevelingen van Nederlandse bedrijven, modellenbureaus en agentschappen heeft overgelegd, waarin op het bijzondere karakter van de werkzaamheden van eiseres wordt gewezen. Gelet hierop is niet op voorhand duidelijk dat de Douane ter zake van de door eiseres verrichte werkzaamheden de benodigde deskundigheid bezit. Bij gebreke aan bijvoorbeeld de gebruikte bronnen of de achtergrond van de beoordelende beambte, kan uit de inhoud van de adviezen zelf zulk een deskundigheid niet worden afgeleid. Voorts is uit door eiseres overgelegde brieven gebleken dat de volgens de Douane mogelijk deskundige brancheorganisaties niet behulpzaam kunnen zijn in de kwalificering van de werkzaamheden van eiseres, zodat de vraag rijst op welke informatie de Douane zijn adviezen heeft gebaseerd. Nu de namens de Minister van EZ verstrekte informatie in zoverre niet inzichtelijk is, heeft verweerder de conclusie in voornoemde adviezen dat met de werkzaamheden van eiseres geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend, niet zonder meer als juist mogen aanvaarden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat verweerder ook zelf meerdere brieven heeft gestuurd aan de Minister van EZ met het verzoek de reeds uitgebrachte adviezen te verduidelijken, terwijl de daaropvolgende adviezen geen blijk geven van een deugdelijke reactie op de door verweerder gestelde vragen.
2.19 Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 Awb en 7:12 Awb.
2.20 De rechtbank ziet aanleiding om, op de voet van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in deze zaak te voorzien. Daartoe is het volgende redengevend.
2.21 Allereerst stelt de rechtbank vast dat in geschil is een aanvraag om een verblijfsvergunning die is ingediend op 19 mei 1999, dat is thans meer dan zes jaar geleden. Verweerder heeft reeds vier besluiten op het bezwaar van eiseres genomen, waarvan er drie in rechte geen stand hebben kunnen houden en het vierde één dag voor de behandeling ter zitting van het beroep is ingetrokken. Tevens is in deze procedure reeds vijf maal advies gevraagd aan de Minister van EZ. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het thans niet meer bestuurlijk behoorlijk dat in deze zaak opnieuw om advies wordt gevraagd en verweerder opnieuw de gelegenheid wordt geboden te beoordelen of met de werkzaamheden van eiseres een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. Op grond van hetgeen eiseres heeft overgelegd aan aanbevelingsbrieven van Nederlandse bedrijven, die blijkens het eerste advies van de Minister van EZ evenals informatie van branche-organisaties kunnen dienen ter ondersteuning van het standpunt dat de bedrijfsactiviteit een duidelijke innovatieve waarde heeft, dient er daarom thans van te worden uitgegaan dat met de door haar verrichte bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend.
2.22 In het eerste besluit op bezwaar van 10 oktober 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard vanwege het feit dat niet zou zijn voldaan aan het middelenvereiste. Dit besluit is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar in de voormelde uitspraak van 29 november 2002 vernietigd, omdat door verweerder niet deugdelijk was gemotiveerd dat door eiseres niet aan het middelenvereiste is voldaan. In de latere besluiten heeft verweerder deze grond niet meer aan de afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning ten grondslag gelegd. Gezien al het voorgaande acht de rechtbank het evenmin bestuurlijk behoorlijk dat aan eiseres bij een volgend besluit opnieuw het middelenvereiste zou worden tegengeworpen.
2.23 Uit het voorgaande volgt dat in deze procedure rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, namelijk dat aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’ dient te worden verleend. Uit de stukken die betrekking hebben op de beschrijving van de aard van de werkzaamheden, in het bijzonder een brief van 28 december 2001 waarin is vermeld dat eiseres in 2001 het roer heeft omgegooid en voor modemagazines is gaan werken, alsmede hetgeen de gemachtigde ter zitting heeft verklaard, volgt dat eiseres in ieder geval vanaf 1 januari 2002 voldeed aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning dient dan ook met deze ingangsdatum te worden verleend.
2.24 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,-- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.25 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 21 juni 2005;
3.3 bepaalt dat verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verrichten van arbeid als zelfstandige’ verleent, met als ingangsdatum 1 januari 2002;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten eiser dient te vergoeden;
3.6 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2005 in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk als griffier.
Afschrift verzonden op: 2 november 2005
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.