Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
8
rekestnummer : 05/202
zaaknummer : 235557
datum beschikking : 20 oktober 2005
BESCHIKKING op het op 12 januari 2005 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. W.N. Sardjoe.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. A.A.C. Spoormans.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek.
Op 4 augustus 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, vergezeld van hun respectieve procureurs. De beschikkingsdatum is bepaald op 1 september 2005. Als gevolg van ziekte van de behandelend griffier is de beschikking nader bepaald op heden.
Het verzoek van de vrouw - zoals dat thans luidt - strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat het minderjarige kind haar officiële verblijfplaats bij de vrouw zal hebben,
- vaststelling van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de man,
- vaststelling van een bijdrage ad € 100,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarig kind,
- bepaling dat de feitelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap als de definitieve
verdeling zonder verdere verrekening dient te worden beschouwd, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft -onder referte ten aanzien van de echtscheiding en de verblijfplaats van de minderjarige- verweer gevoerd tegen de omgangsregeling, de kinderbijdrage en het verzochte met betrekking tot de verdeling van huwelijksgemeenschap.
Tevens heeft de man zelfstandig echtscheiding verzocht met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van een andere omgangsregeling dan door de vrouw verzocht,
- toescheiding en afgifte van een aantal goederen aan de man,
- bepaling dat de vrouw een bedrag ad € 17.000,- aan hem dient te voldoen ter
uitvoering van artikel III van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op 29 december 1992 in de gemeente 's-Gravenhage met elkander gehuwd. Zij hebben één thans nog minderjarig kind.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Verblijfplaats minderjarige
De verzochte nevenvoorziening tot bepaling dat de minderjarige haar verblijfplaats bij de vrouw zal hebben, kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Partijen zijn het erover eens dat de minderjarige iedere zaterdag van 11.00 uur tot 19.00 uur naar de man zal gaan. De man wil daarnaast graag omgang op woensdagmiddag en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. De omgang na schooltijd op woensdag is volgens de vrouw moeilijk uitvoerbaar omdat de man tot ca. 16.00 uur werkt en de minderjarige veel eerder uit school is. Ter zitting hebben partijen daarom afgesproken de omgang op woensdag te laten plaatsvinden van 16.00 uur tot 18.00 uur. De bezwaren van de vrouw spitsen zich op dit moment toe op een eventuele overnachting van de minderjarige bij de man. Zij heeft aangevoerd dat er bij de man sprake is van een alcoholprobleem (hetgeen de man ontkent) en psychiatrische problematiek, waarvoor hij thans nog medicatie gebruikt. Volgens de man gaat het nu goed met hem en moet hij de kans krijgen band tussen hem en zijn dochter verder te laten groeien, waarbij ook een vakantieregeling hoort. De rechtbank volgt de man op dit punt niet. De minderjarige is nu nog te jong om zelf in te schatten hoe het met haar vader gaat. De vrouw zal het vertrouwen moeten opbouwen dat het goed blijft gaan met de man en dat de minderjarige bij hem in goede handen is. De rechtbank is van oordeel dat de omgangsregeling op zaterdag en woensdag enerzijds voldoende mogelijkheden biedt voor een goed contact tussen de man en zijn dochter en anderzijds de vrouw de gelegenheid geeft haar vertrouwen in het gedrag van de man op te bouwen. Daarbij komt dat de rechtbank, in aanmerking nemende dat de vrouw nu al instemt met frequente omgang tussen de minderjarige en haar vader, ervan uitgaat dat de vrouw op termijn - als het goed blijft gaan met de man - zal kunnen instemmen met wat langer durend verblijf van de minderjarige bij de man. De rechtbank zal voor de vakanties en feestdagen dus het voorstel van de vrouw volgen, inhoudend dat omgang zal plaatsvinden op in onderling overleg te bepalen dagdelen.
De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage voor de minderjarige te betalen. Volgens zijn niet bestreden opgave heeft hij een inkomen uit arbeid ad € 916,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag. Hij heeft de volgende vaste maandelijkse lasten opgevoerd:
a) hypotheekrente € 171,-,
b) forfaitaire eigenaarslasten € 95,-,
c) ziektekosten € 50,-,
d) premie begrafenisverzekering AMEV € 15,-,
e) kosten omgangsregeling € 51,-,
f) premie overlijdensrisicoverzekering Avero Achmea € 46,-,
g) spaarplan Aegon ten behoeve van minderjarige € 25,-.
De vrouw heeft de opgevoerde lasten betwist, met uitzondering van de ziektekosten en de premie overlijdensrisicoverzekering bij Avero Achmea.
ad a, b en f (woonlasten)
Hoewel de vrouw terecht aanvoert dat de man thans nog geen woonlasten heeft nu hij bij zijn zoon inwoont, acht de rechtbank het redelijk om voor de situatie na de scheiding rekening te houden met woonlasten. De man stelt een woning te hebben gekocht, maar de vrouw betwist dat en stukken ter onderbouwing zijn niet overgelegd. Gelet op het inkomen van de man en de onderhoudsplicht van de man jegens zijn minderjarig kind acht de rechbank maximaal een netto woonlast van € 250 per maand (derhalve inclusief aan de hypotheek verbonden verzekeringspremies) redelijk.
ad d (begrafenisverzekering)
De begrafenispolis was voorheen een gezinspolis voor het hele gezin met een premie van € 27,98 per maand die door de vrouw betaald werd. De man heeft aannemelijk gemaakt dat de splitsing van de polis pas na de officiële scheiding van partijen wordt geformaliseerd, waarna hij zijn deel zal gaan betalen. Nu nog niet bekend is wat de man te zijner tijd gaat betalen houdt de rechtbank in redelijkheid rekening met € 10 per maand voor de man alleen.
ad e (kosten omgang)
Gelet op de omvang van de omgang (waarbij de minderjarige op woensdag kennelijk niet bij de man eet) acht de rechtbank het door de vrouw berekende bedrag voor omgangskosten van de man van € 21,66 per maand bepaald niet onredelijk.
ad g (spaarplan kind)
De man stelt dat hij voorheen maandelijks € 25,- contant aan de vrouw gaf ten behoeve van de betaling van het spaarplan. Nu de vrouw dit niet meer wil aannemen, gaat hij ermee akkoord dat de vrouw voortaan deze betaling voor haar rekening neemt. De rechtbank zal dus geen rekening houden met betaling daarvan door de man.
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat de man in staat is een bijdrage voor de minderjarige te betalen van € 80,- per maand.
De huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn huwelijkse voorwaarden overeengekomen, onder meer inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen (artikel I), een verplichting om aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot (artikel III), alsmede een verrekenbeding (artikel VII). Voorts is in artikel X het volgende bepaald:
"Alle geschillen met betrekking tot de uitvoering van de onderhavige overeenkomst, van welke aard ook, ook al worden zij slechts door een der partijen als zodanig aangemerkt en betreffen zij alleen de opvordering van verschuldigde gelden, zullen met uitsluiting van de gewone rechterlijke macht ter beslissing worden onderworpen aan drie arbiters, op de wijze als is bepaald in de Eerste Titel van Boek IV van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welke arbiters op verzoek van de meest gerede der echtgenoten worden benoemd door de kantonrechter tot wiens ressort de woonplaats van verzoeker behoort."
Verdeling gemeenschappelijke goederen
Partijen zijn het erover eens dat zij, ondanks het bepaalde in de huwelijkse voorwaarden, gemeenschappelijk goederen hebben verkregen.
De vrouw voert aan dat de man de nodige spullen uit de echtelijke woning (die haar in eigendom toebehoort) heeft meegenomen en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat beide partijen geen verdere verdeling wensten. De man bestrijdt dat er tussen partijen overeenstemming bestond over de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. Nu de vrouw geen nadere onderbouwing heeft gegeven van haar stelling dat partijen het eens waren, gaat de rechtbank ervan uit dat zij nog geen definitieve verdeling van de gemeenschappelijke goederen zijn overeengekomen. Haar verzoek vast te stellen dat dit wel zo is, zal dus worden afgewezen.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de man aldus dat hij enkel de verdeling verzoekt van een aantal door hem genoemde gemeenschappelijke inboedelgoederen.
Het verzoek van de man tot toedeling aan hem van die goederen kan als niet weersproken worden toegewezen voor zover het de klerenkast, de magnetron en de rijstkoker betreft. Wat de computer betreft is ter zitting gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de vrouw deze heeft aangeschaft via haar werk. Nu voorts door de man niet is gesteld op welke grond deze computer dan gemeenschappelijk eigendom zou zijn geworden, gaat de rechtbank ervan uit dat deze niet gemeenschappelijk is en dus niet verdeeld hoeft te worden. Hetzelfde geldt voor de diepvries, nu de man niet heeft bestreden dat de vrouw deze cadeau heeft gekregen. Nu deze beide goederen niet gemeenschappelijk zijn, is een vergoeding van de waarde daarvan aan de man niet op zijn plaats.
Resteert de televisie. Daarvan heeft de vrouw eerst ter zitting gesteld dat zij deze heeft betaald en gekocht. Nu zij daarvan echter geen stukken heeft overgelegde en zij dit voorts niet eerder heeft gesteld, komt de rechtbank tot het oordeel dat zij de gemeenschappelijke eigendom van de televisie onvoldoende heeft bestreden. De rechtbank zal deze toedelen aan de man. De rechtbank acht dat redelijk. Partijen hebben weliswaar geen informatie gegeven over de feitelijke verdeling van de gemeenschappelijke inboedelgoederen, maar aangenomen mag worden dat de vrouw, die in de echtelijke woning is blijven wonen, over het overgrote deel van de gemeenschappelijke inboedelgoederen zal beschikken. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de televisie, naar de vrouw zelf stelt, een geringe waarde heeft en dat de minderjarige ook indien zij bij de man verblijft plezier kan hebben van de televisie.
De man verzoekt betaling aan hem door de vrouw van € 17.000,- ter vergoeding van door hem gepleegde investeringen aan de echtelijke woning, die de vrouw in eigendom toebehoort.
De vrouw heeft zich ter afwering van dat verzoek beroepen op artikel X van de huwelijkse voorwaarden. Volgens haar dient de man als meest gerede der echtgenoten de weg van arbitrage te bewandelen.
Subsidiair voert de vrouw verweer tegen de door de man gevraagde vergoeding.
Zij betwist dat de man heeft geïnvesteerd in de echtelijke woning. Zij stelt dat zij altijd de woonlasten voor haar rekening heeft genomen en dat het niet aannemelijk is dat de man investeringen in de echtelijke woning heeft gedaan daar partijen gescheiden vermogens hebben. Naar de mening van de vrouw heeft de man zijn verzoek onvoldoende onderbouwd en dient het daarom te worden afgewezen. Meer subsidiair stelt zij dat de man zijn stellingen dient te bewijzen.
De man bestrijdt niet dat het geschil van partijen met betrekking tot het vergoedingsrecht valt onder de geschillen als bedoeld in het arbitragebeding in de huwelijkse voorwaarden. Hij voert echter aan dat de vrouw zich te laat heeft beroepen op het arbitragebeding, dat zij de bevoegdheid van de rechtbank al heeft aanvaard en dat arbitrage niet praktisch is.
Aan de man kan worden toegegeven dat de gang naar arbitrage niet praktisch is nu partijen reeds bij de rechtbank procederen en daar reeds de nodige argumenten hebben gewisseld over het onderhavige geschil. De man is het arbitragebeding echter zelf met de vrouw overeengekomen. De rechtbank heeft de vrouw ter zitting voorgehouden dat een arbitrage waarschijnlijk veel tijd en kosten met zich meebrengt, maar de vrouw heeft haar beroep op het arbitragebeding uitdrukkelijk gehandhaafd, zodat de rechtbank thans zal beoordelen of dit beroep gehonoreerd kan worden.
De vrouw heeft haar beroep op het arbitragebeding gedaan in haar verweer op het zelfstandig verzoek, derhalve onmiddellijk nadat de man zijn verzoek met betrekking tot het vergoedingsrecht had gedaan. Bovendien heeft zij het voor haar andere verweren ter zake gedaan, dus tijdig. De stelling van de man dat de vrouw de bevoegdheid van de rechtbank al heeft aanvaard door zelf een verzoek op basis van de huwelijkse voorwaarden aan de rechtbank voor te leggen, gaat niet op nu de vrouw geen verzoek op basis van de huwelijkse voorwaarden aan de rechtbank heeft gedaan. Haar verzoek te bepalen dat 'de feitelijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als de definitieve verdeling zonder verdere verrekening dient te worden beschouwd' ziet anders dan de man stelt niet op verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden doch enkel op verdeling van - ondanks de huwelijkse voorwaarden - ontstane gemeenschap.
De rechtbank zal zich dus onbevoegd verklaren tot kennisneming van het verzoek van de man tot vergoeding van € 17.000 op grond van artikel III van de huwelijkse voorwaarden.
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op 29 december 1992 in de gemeente 's-Gravenhage;
bepaalt dat de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], de gewone verblijfplaats zal hebben bij de vrouw, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de minderjarige bij de man zal zijn:
- iedere zaterdag van 11.00 uur tot 19.00 uur,
- elke woensdag van 16.00 uur tot 18.00 uur,
- gedurende vakanties en feestdagen op door partijen in onderling overleg te bepalen dagdelen,
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 80,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de verdeling van enige goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben aldus vast dat aan de man worden toebedeeld: de klerenkast, de magnetron, de rijstkoker en de televisie en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het verzoek van de man tot vergoeding van € 17.000 op grond van artikel III van de huwelijkse voorwaarden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, bijgestaan door M.A. Romijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2005.
De griffier is niet in staat deze beschikking mede te ondertekenen.