ECLI:NL:RBSGR:2005:AU7040

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2952 ZFZELF
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing ziekenfondsverklaring voor zelfstandigen

In deze zaak heeft eiser, een zelfstandige ondernemer, op 19 februari 2005 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst Rijnmond voor een ziekenfondsverklaring. Eiser ontving op 23 februari 2005 een duplicaat van een verklaring van 15 november 2004, waarin stond dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2005. Eiser heeft vervolgens op 28 februari 2005 een verzoek gedaan om toepassing van de keuzeregeling, maar dit verzoek werd door verweerder niet in behandeling genomen wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft op 5 oktober 2005 een zitting gehouden, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan wanneer de bezwaartermijn is aangevangen, waardoor niet kan worden beoordeeld of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op het verzoek om toepassing van de keuzeregeling. Tevens is bepaald dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg en op 19 oktober 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2952 ZFZELF
Uitspraakdatum: 19 oktober 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 21 maart 2005 op het bezwaar van eiser betreffende een beschikking in de zin van artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet (hierna: de Wet) voor het jaar 2005.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2005.
Daar is verschenen F. Kokje namens verweerder. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, aan eiser op 7 september 2005 verzonden naar het adres [straat] [...]
te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Blijkens ingewonnen inlichtingen bij TPG Post is vorenbedoelde brief op 9 september 2005 aan eiser uitgereikt.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op het bij wijze van bezwaar gedane verzoek om toepassing van de keuzeregeling;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiser drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit handel in tropische levensmiddelen en drogisterijartikelen.
2.2.1. Eiser heeft, met dagtekening 19 februari 2005, aan de Belastingdienst Rijnmond een brief gestuurd met de volgende inhoud: ”Naar aanleiding van een brief van mijn verzekering heb ik aan u eerder ook om een ziekenfondsverklaring gevraagd. Echter daarop heb ik geen antwoord gekregen. Daarom doe ik nogmaals een verzoek aan u om de ziekenfondsverklaring voor zelfstandigen naar mij te sturen”.
2.2.2. Verweerder heeft op 23 februari 2005 aan eiser een duplicaat van een op 15 november 2004 gedagtekende verklaring, als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Wet, toegezonden, waarin is vermeld dat eiser als zelfstandige niet voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in het jaar 2005.
2.3. Eiser heeft daarna, met dagtekening 28 februari 2005, een verzoek als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling) gedaan. Het verzoek is op 2 maart 2005 door verweerder ontvangen. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar aan eiser bericht dat het verzoek wegens termijnoverschrijding niet in behandeling zal worden genomen.
2.4. In geschil is het antwoord op de vraag of eiser tijdig een verzoek om toepassing van de keuzeregeling heeft gedaan.
2.5. Ingevolge artikel 3d, eerste lid, van de Wet is verzekerd de zelfstandige wiens inkomen niet meer bedraagt dan € 21.050. Het tweede lid van voormeld artikel bepaalt dat de inspecteur van de rijksbelastingdienst aan de in het eerste lid genoemde zelfstandige bij een voor bezwaar vatbare beschikking een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat deze zelfstandige voldoet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.
2.6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt bij een zelfstandige die gedurende de basisreferteperiode en daarna zelfstandige is gebleven, in aanmerking genomen het gemiddelde van de definitief vastgestelde inkomens over de jaren van de basisreferteperiode. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling omvat het tijdvak waarover het inkomen in aanmerking wordt genomen, het vijfde, vierde en derde jaar gelegen vóór het jaar waarvoor de beoordeling voor de ziekenfondsverzekering plaatsvindt (de basisreferteperiode).
2.7. In afwijking van het eerste lid wordt krachtens artikel 2, tweede lid, van de Regeling op aanvraag van de zelfstandige voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid, van de Wet het gemiddelde van zijn inkomens over twee jaren in de basisreferteperiode in aanmerking genomen. De aanvraag voor toepassing van deze keuzeregeling wordt slechts in behandeling genomen indien deze is gedaan binnen zes weken na dagtekening van de in artikel 3d, tweede lid, van de Wet bedoelde verklaring.
2.8. Tegen de op de voet van artikel 2 van de Regeling, genomen beschikking staat geen rechtstreeks beroep op de rechter open. Naar het oordeel van de rechtbank dient het door eiser gedane verzoek echter tevens te worden aangemerkt als bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking van 15 november 2004, dat zoals hierboven vermeld in februari 2005 in duplicaat aan eiser is verstrekt.
2.9. Eiser heeft in de onder 2.2.1 vermelde brief en ook daarna consequent betwist dat hij de verklaring van 15 november 2004 heeft ontvangen. Verweerder heeft in de stukken overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem, eiser, is toe te rekenen. Over de verzending van de verklaring van 15 november 2004 heeft verweerder ter zitting het volgende opgemerkt. De verklaring is een zogenoemd centraal vervaardigd stuk. Er zit weinig mensenwerk tussen, want zo’n stuk wordt geautomatiseerd aangemaakt. Eiser is ondernemer. Brieven aan ondernemers worden verzonden aan de hand van de zogenoemde A-lijst. Er zijn nooit klachten ontvangen bij verzending die op die manier plaatsvindt. Eiser is al jaren woonachtig op het adres [straat] [...] te [plaats], andere poststukken ontvangt eiser wel op dit adres. De verklaring van 15 november 2004 is niet terugontvangen.
2.10. De rechtbank is, na toetsing van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen, op grond van zijn waardering van de bewijsmiddelen, van oordeel dat niet is komen vast te staan wanneer de bezwaartermijn is aangevangen en daardoor niet kan worden beoordeeld of het bezwaarschrift van eiser tijdig is ingediend. De rechtbank hecht met name betekenis aan het volgende. De inhoud van de onder 2.2.1 vermelde brief van eiser geeft geen aanleiding voor het oordeel dat daaraan geen geloof zou kunnen worden gehecht. Het risico van de verzending ligt bij verweerder. De verklaring van 15 november 2004 is niet aangetekend en zonder ontvangstbevestiging verzonden. Hetgeen verweerder in de stukken en ter zitting heeft gesteld is onvoldoende om een correcte verzending van de verklaring op uiterlijk 15 november 2004 aannemelijk te achten. Zelfs als dat anders was, is nog de ontvangst door eiser niet aannemelijk geworden met de enkele stelling van verweerder dat eiser andere poststukken wel ontvangt op het laatstvermelde adres en dat de verklaring van 15 november 2004 niet is terugontvangen.
2.11. Gelet op al het vorenstaande is het beroep gegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op het verzoek om toepassing van de keuzeregeling.
2.12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. D.A. Verburg. De beslissing is op 19 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.