ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6565
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J.H. Keuzenkamp
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van een HIV-positieve Angolese vrouw en de toepassing van artikel 3 EVRM
In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van verzoekster, een Angolese vrouw, om verlening van een verblijfsvergunning asiel, die tijdens haar zwangerschap is besmet met het hiv-virus. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de informatie die verzoekster heeft ingebracht, onvoldoende is om aan te nemen dat haar ziekte in Angola effectief behandeld kan worden. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft geen advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) en heeft geen rekening gehouden met de vraag of verzoekster in Angola een sociaal vangnet heeft. De voorzieningenrechter concludeert dat er een grote kans is dat de uitzetting van verzoekster in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het beroep van verzoekster wordt gegrond verklaard en haar verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen.
Het procesverloop begint op 14 juli 2005, wanneer verzoekster haar herhaalde aanvraag indient. De aanvraag wordt op 20 juli 2005 afgewezen door de IND, waarna verzoekster beroep instelt en verzoekt om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de aanvraag op zorgvuldige wijze is afgehandeld en of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de HIV-infectie van verzoekster zich pas na de eerdere procedure heeft geopenbaard, wat als nieuw feit kan worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter wijst op de noodzaak om de medische situatie van verzoekster in overweging te nemen, evenals de mogelijkheid van schending van artikel 3 EVRM bij uitzetting. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag onzorgvuldig is en niet voldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en gebiedt de verweerder zich te onthouden van uitzettingsmaatregelen tot ten minste vier weken na de beslissing op de aanvraag. Tevens wordt de proceskostenveroordeling uitgesproken.