ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6500

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/47620
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Bulgaarse vreemdeling in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 november 2005 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Bulgaarse vreemdeling, eiser A, die was aangehouden tijdens een controle in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV). Eiser was op 24 oktober 2005 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting naar Bulgarije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgenamen van eiser de procedure wensen voort te zetten, ondanks het feit dat eiser op 27 oktober 2005 is overleden tijdens een brand in het Uitzetcentrum Schiphol.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de inbewaringstelling voldoende waren en dat de verklaring van eiser dat hij zijn medewerking zou verlenen aan zijn uitzetting niet de betekenis had die door zijn gemachtigde werd gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf in Nederland en dat de WAV-controle niet ter toetsing stond. De rechtbank heeft ook het beroep op artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen, omdat er geen bewijs was dat de veiligheid van eiser in het uitzetcentrum niet gewaarborgd was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is genomen door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. C.G.J.M. Moison.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 05/47620 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1974, van Bulgaarse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.I.R. Denz, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.S. Willems, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. INLEIDING
Verweerder heeft op 24 oktober 2005 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 25 oktober 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Eiser is op 27 oktober 2005 overleden tijdens de brand in het Uitzetcentrum Schiphol.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 november 2005. De gemachtigde van eiser en verweerder zijn verschenen en hebben hun standpunten toegelicht.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eisers gemachtigde heeft gesteld dat in verband met de mogelijk toe te kennen schadevergoeding ten behoeve van de nabestaanden er een belang is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring. Daartoe is aangevoerd dat gelet op zijn Bulgaarse nationaliteit eiser geen visum nodig had om in Nederland te mogen zijn. Eisers gemachtigde heeft gesteld dat eiser aan het winkelen was en bestrijdt dat hij werkend is aangetroffen, daargelaten dat het op grond van artikel 46 van het Associatieverdrag tussen Bulgarije en de Europese Unie aan zelfstandigen is toegestaan zonder arbeidsmarkttoets werkzaamheden te verrichten. Al zou eiser werkend zijn aangetroffen dan is dat geweest als zelfstandige. Eisers gemachtigde heeft verder gesteld dat eiser de bereidheid heeft getoond om naar Bulgarije terug te keren, dat hij beschikte over een Bulgaars identiteitsbewijs en paspoort en over een aanzienlijk geldbedrag. Verweerder heeft dan ook een onjuiste belangenafweging gemaakt op grond van artikel 59, derde lid, Vw. Voorts heeft eisers gemachtigde aangevoerd dat eisers recht op veiligheid ingevolge artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet gewaarborgd is gebleken.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het contact van eisers gemachtigde met de weduwe van eiser en het ter zitting gestelde belang heeft de rechtbank afgeleid dat de erfgenamen van eiser de procedure wensen voort te zetten.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding blijkt dat eiser is staandegehouden bij een controle in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV), waarbij hij werkend is aangetroffen. Gelet op het feit dat het proces-verbaal op ambtsbelofte is opgemaakt, wordt de stelling dat eiser aan het winkelen was, niet gevolgd. Het subsidiaire standpunt dat eiser als zelfstandige aan het werk was, is -wat daar verder ook van zij- niet onderbouwd. Ingevolge vaste jurisprudentie staat de WAV-controle thans niet ter toetsing.
Derhalve is niet gebleken dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling niet in overeenstemming is met de wettelijke vereisten.
De stelling dat eiser vanwege zijn Bulgaarse nationaliteit geen visum nodig had om in Nederland te mogen zijn, is op zich juist echter voor een rechtmatig verblijf in Nederland diende eiser te voldoen aan de voorwaarden waaronder hij zonder visum in Nederland mag verblijven. Gesteld noch gebleken is dat eiser aan die voorwaarden heeft voldaan, waarbij de rechtbank van belang acht dat niet is bestreden dat eiser zich niet bij de korpschef heeft gemeld. Van rechtmatig verblijf van eiser is derhalve niet gebleken.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser bij zijn staandehouding een kopie van een Portugees paspoort heeft getoond. Dit kan -nog daargelaten dat hij vervolgens Bulgaarse identiteitspapieren heeft overgelegd- niet beschouwd worden als een geldig identiteitsdocument. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat eiser niet stond ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) op het door hem opgegeven adres. De overige gronden van de maatregel van bewaring zijn niet bestreden. Derhalve is de rechtbank niet gebleken dat de bewaring onrechtmatig geacht moet worden.
Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder op basis van artikel 59, derde lid, Vw tot een andere afweging van de betrokken belangen had dienen te komen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van staandehouding niet blijkt dat eiser -zoals de gemachtigde ter zitting heeft betoogd- de bereidheid toonde Nederland vrijwillig te willen verlaten. De rechtbank kent die betekenis niet toe aan de verklaring van eiser “ik zal mijn volledige medewerking verlenen betreffende mijn uitzetting naar Bulgarije”. Dat eiser beschikte over een Bulgaarse identiteitskaart en voldoende middelen om een vliegticket te kopen leidt niet tot het oordeel dat de in bewaringstelling achterwege diende te blijven. Derhalve is niet gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten.
Ten aanzien van het beroep op artikel 5, eerste lid, EVRM inhoudende dat eisers veiligheid in het uitzetcentrum niet was gegarandeerd, overweegt de rechtbank dat de tragische brand voor eiser fataal is geweest. Hieruit kan echter niet op voorhand, zonder grondig onderzoek daarnaar, de conclusie worden getrokken dat eisers veiligheid niet was gegarandeerd. Gelet hierop ziet de rechtbank thans geen aanleiding de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd met artikel 5, eerste lid, EVRM te achten.
Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2005, in tegenwoordigheid van mr. C.G.J.M. Moison, als griffier.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.