ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6491

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/4221 ABW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet en de ingangsdatum van het recht op bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Eiser had zich op 27 oktober 2003 bij het CWI gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) in te dienen. Aan eiser was bij besluit van 2 december 2003 een uitkering toegekend met ingang van 28 oktober 2003. Echter, bij besluit van 9 augustus 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 26 oktober 2003 toegekend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 7 februari 1997 bijstand heeft ontvangen, maar dat zijn recht op bijstand met ingang van 1 juni 2003 was ingetrokken. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit intrekkingsbesluit, waardoor dit onherroepelijk was geworden. De rechtbank moest beoordelen of de ingangsdatum van het recht op bijstand op 26 oktober 2003 terecht was vastgesteld. Eiser had op zijn aanvraagformulier 25 oktober 2003 als beoogde ingangsdatum aangegeven, maar de rechtbank oordeelde dat de meldingsdatum bij het CWI bepalend was voor de ingangsdatum van de bijstand.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand met terugwerkende kracht zou worden toegekend. Eiser had ervoor gekozen om zijn aanvraag pas na zijn vakantie in te dienen, en de vertraging bij het indienen van de aanvraag kwam voor zijn rekening. De rechtbank oordeelde dat verweerder de ingangsdatum van het recht op bijstand op 26 oktober 2003 op goede gronden had vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/4221 ABW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft zich op 27 oktober 2003 bij het CWI gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) in te dienen.
Bij besluit van 2 december 2003 is aan eiser met ingang van 28 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Abw toegekend.
Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft verweerder het tegen dit besluit ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en aan eiser met ingang van 26 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Abw toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 september 2004, van gronden voorzien bij brief van 15 november 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 11 april 2005 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 18 oktober 2005 ter zitting behandeld.
Eiser is met bericht niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish-Willeboordse.
Wettelijk kader
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet Werk en Bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Het primaire besluit is tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval, nu het bezwaarschrift vóór de peildatum, zijnde 31 december 2003, is ingediend, met toepassing van de Abw te worden beslist.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Abw, heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Abw, stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
Ingevolge artikel 68a, eerste lid, van de Abw, wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Artikel 68a, tweede lid, van de Abw, bepaalt dat de belanghebbende zich heeft gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de Centrale organisatie werk en inkomen, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 63a, eerste of vierde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 63a, tweede of derde lid.
Oordeel van de rechtbank
Uit de stukken blijkt dat eiser vanaf 7 februari 1997 bijstand heeft ontvangen. Bij besluit van 18 juli 2003 heeft verweerder eisers recht op bijstand met ingang van 1 juni 2003 ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het inmiddels onherroepelijk is geworden. In dit beroep kan het derhalve niet langer inhoudelijk aan de orde komen.
Beoordeeld dient te worden of verweerder op goede gronden de ingangsdatum van eisers recht op bijstand heeft vastgesteld op 26 oktober 2003.
De rechtbank beantwoord die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Eiser heeft zich op 27 oktober 2003 bij het CWI gemeld om een uitkering ingevolge de Abw aan te vragen. Als beoogde ingangsdatum heeft eiser op zijn aanvraagformulier 25 oktober 2003 aangegeven. Met dit beroep beoogt eiser alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2003 bijstand te verkrijgen.
In het algemeen wordt gelet op het bepaalde in artikel 68a van de Abw geen bijstand met terugwerkende kracht toegekend. De meldingsdatum op het CWI is bepalend. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken, indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval geen sprake. In hetgeen eiser heeft aangevoerd liggen geen bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. Eisers omstandigheden zijn het gevolg van zijn eigen keuzes en komen derhalve geheel voor zijn rekening. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiser om hem moverende redenen geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkingsbesluit. Daarnaast heeft eiser, die vanaf 1 juni 2003 geen bijstand meer heeft ontvangen, daarin kennelijk geen reden gezien zo snel mogelijk daarna een bijstandsaanvraag in te dienen. Eiser heeft ervoor gekozen daarmee te wachten totdat hij van een vakantie van twee maanden in het buitenland was teruggekeerd. Daarbij werd het indienen van de aanvraag nog eens extra vertraagd door de vervangende hechtenis die eiser aansluitend op zijn vakantie moest uitzitten tot en met 25 oktober 2003, waardoor hij zich pas op 27 oktober 2003 bij het CWI kon melden. De vertraging bij het indienen van de nieuwe aanvraag komt in elk geval voor risico van eiser. Met het betalen van de openstaande boetes was de hechtenis en daarmee deze vertraging te voorkomen geweest.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder, ermee rekening houdend dat eiser op 25 oktober 2003 in het weekend werd vrijgelaten, de ingangsdatum van zijn recht op bijstand op goede gronden bepaald op 26 oktober 2003, zijnde de dag na zijn vrijlating uit vervangende hechtenis.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk in het openbaar uitgesproken op 2 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: