ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6488

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7289 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake kap van populieren langs de weg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 oktober 2005 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van vier verzoekers, die bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van hun gemeente. Dit besluit, gedateerd 14 oktober 2005, kondigde aan dat er vanaf 18 oktober 2005 een noodkap van 84 populieren langs een weg zou plaatsvinden. De verzoekers, die allen in de nabijheid van de weg wonen, vorderden dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening zou treffen om de kap te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers op 17 oktober 2005 bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van het college. Tijdens de zitting op 20 oktober 2005 zijn de verzoekers, met uitzondering van één, in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De verweerder werd vertegenwoordigd door twee raadsleden. De rechter heeft de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Bomenverordening 2005, in overweging genomen. Het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en bindt niet de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de Bomenverordening 2005 van toepassing is en dat de bestreden brief van het college niet kan worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbaar besluit. De rechter heeft vastgesteld dat de kap van de populieren niet onder de vergunningplicht valt, omdat het gaat om niet-geknotte populieren. Hierdoor is er geen noodzaak voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en opgemerkt dat een inhoudelijke beoordeling van het geschil mogelijk is in een procedure bij de burgerlijke rechter.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 05/7289 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3], [verzoeker 4], allen wonende te [plaats], verzoekers,
ten aanzien van de brief van 14 oktober 2005 van het college van burgemeester en wethouders van [plaats], verweerder, waarbij aan de bewoners van de [weg] en omstreken, waartoe verzoekers behoren, is meegedeeld dat vanaf 18 oktober 2005 tot noodkap van 84 populieren langs de [weg] zal worden overgegaan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 oktober 2005 bezwaar gemaakt en tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 20 oktober 2005 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers, met uitzondering van [verzoeker 4], in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat mr. M.R. Plug, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. W.K.H. Berghuis en P.J. Wentink.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Met ingang van 15 oktober 2005 is de Bomenverordening 1995 ingetrokken en is de Bomenverordening 2005 in werking getreden. Gelet op artikel 18, eerste lid, van de Bomenverordening 2005, waarin is bepaald dat besluiten van het college die zijn genomen krachtens de Bomenverordening 1995 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening, wordt ervan uitgegaan dat in het voorliggende geval de Bomenverordening 2005 van toepassing is.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Bomenverordening 2005 is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen, zonder ontheffing van het college te vellen of te doen vellen.
In artikel 5, derde lid, van de Bomenverordening 2005 is bepaald dat de burgemeester op een aanvraag mondeling toestemming kan geven voor het direct vellen van een houtopstand indien sprake is van acuut gevaar voor veiligheid van personen en zaken. De mondelinge toestemming wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk gemotiveerd en aan de aanvrager alsmede belanghebbenden toegezonden.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bestreden brief van 14 oktober 2005 moet worden aangemerkt als een kennisgeving aan omwonenden van een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Bomenverordening 2005.
Vastgesteld wordt dat in dit geval sprake is van 84 niet-geknotte populieren die langs een weg, te weten de [weg], zijn geplant.
In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Boswet is bepaald dat de provinciale staten en de gemeenteraad niet bevoegd zijn regelen te stellen ter bewaring van: wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot.
In de Memorie van Antwoord met betrekking tot de wijziging van bovengenoemde bepaling van de Boswet (TK 1981 - 1982, 16 783, nr. 5, Stb. 706/1982) is het volgende opgenomen:
"Bij nota van wijziging stellen wij voor dat provinciale staten en de gemeenteraad de bevoegdheid krijgen regelen te stellen ter bewaring van wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden bestaande uit knotpopulieren of knotwilgen. In tweeërlei opzicht wijkt dit voorstel af van het oorspronkelijk ontwerp. Enerzijds wordt de regelgevende bevoegdheid beperkt tot knotwilgen. Het voorstel heeft derhalve geen invloed op opgaande wilgen. Anderzijds is de bevoegdheid verruimd. Genoemde lagere overheden zullen ook regelen kunnen stellen ter bewaring van de uit knotpopulieren bestaande beplantingen. Op deze wijze wordt een instrument gegeven ter bewaring van uit landschappelijk oogpunt waardevol geachte knotpopulieren en knotwilgen, terwijl ten aanzien van de uit opgaande populieren en wilgen bestaande wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, evenals voorheen, geen regelen kunnen worden gesteld."
Zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 19 mei 1993, gepubliceerd in AB 1993/521, volgt uit artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Boswet dat de gemeenteraad niet bevoegd is regels te stellen ter bewaring van wegbeplantingen voorzover bestaande uit opgaande populieren. Ten aanzien van de in geding zijnde 84 opgaande, langs de [weg] staande populieren is het in artikel 4, eerste lid, van de Bomenverordening 2005 neergelegd verbod dan ook niet van toepassing. Dit betekent dat voor het kappen van deze populieren geen vergunning of ontheffing van verweerder is vereist. Evenmin is voor een noodkap van deze bomen toestemming van de burgemeester vereist. De toestemming als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Bomenverordening 2005 kan alleen betrekking hebben op houtopstanden die niet zonder vergunning of ontheffing mogen worden gekapt.
Voor de stelling dat de in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Boswet neergelegde beperking van de regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad alleen betrekking heeft op uit opgaande populieren bestaande wegbeplantingen en eenrijige beplantingen voorzover deze op of langs landbouwgronden staan, is in de wettekst, noch in de wetsgeschiedenis enige steun te vinden. De beperking betreft opgaande populieren ofwel als wegbeplanting ofwel als eenrijige beplanting op of langs landbouwgronden, getuige ook het woord "beide" in deze wetsbepaling.
Voor de stelling van zowel verzoekers als verweerder dat het verbod in artikel 15, tweede lid, van de Boswet om regelen te stellen slechts betrekking heeft op gebieden buiten de bebouwde kom, kan evenmin steun in de wet worden gevonden. De Boswet maakt slechts onderscheid tussen geknotte en niet-geknotte populieren. Het criterium 'bebouwde kom' wordt in de Boswet gebezigd enerzijds in artikel 1, vierde lid, aanhef en onder b, ter begrenzing van de werkingssfeer van deze wet en anderzijds in artikel 15, derde lid, ter begrenzing van de regelingsbevoegdheid van provincie en gemeente. Hieruit valt niet af te leiden dat de Boswet niet geldt binnen de door de gemeenteraad na goedkeuring van gedeputeerde staten vastgestelde bebouwde kom. Eerstgenoemde bepaling bepaalt weliswaar dat de daarop volgende wetsartikelen niet van toepassing zijn op andere houtopstanden dan op erven en in tuinen binnen een bebouwde kom als bedoeld in lid 5, maar dit geldt slechts behoudens het bepaalde in afdeling VII, waarin artikel 15 is opgenomen. Het derde lid van artikel 15 is in dit geval niet relevant, omdat dit bossen en andere houtopstanden betreft, welke deel uitmaken van bosbouwondernemingen, die als zodanig bij het Bosschap geregistreerd staan en niet binnen de bebouwde kom staan.
De bestreden brief van 14 oktober 2005 moet dan ook worden beschouwd als een informatieve brief van de gemeente [plaats] aan de bewoners aan de [weg] en omgeving dat er tot het kappen van 84 populieren aan de [weg] zal worden overgegaan. Er is geen sprake van een voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van de Awb. Van een kennisgeving van een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Bomenverordening 2005 kan evenmin sprake zijn, nu een dergelijk besluit alleen betrekking kan hebben op houtopstanden ten aanzien waarvan het vereiste van de kapvergunning geldt.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat het bezwaar van verzoekers naar verwachting niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard. Dit zo zijnde bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
Ter voorlichting wordt opgemerkt dat, zoals ook in bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 19 mei 1993 is overwogen, een inhoudelijke beoordeling van het geschil in een procedure bij de burgerlijke rechter zal kunnen plaatsvinden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.G.M. van Ede.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: