Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft bij brief van 1 maart 2004 bij verweerder een verzoek om kwijtschelding van een nog openstaande vordering ingediend ingevolge de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB).
Bij besluit van 10 maart 2004 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Het tegen dit besluit gerichte bezwaar is door verweerder bij besluit van 14 september 2004 ongegrond verklaard.
Bij brief van 8 oktober 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 8 februari 2005 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 18 oktober 2005 ter zitting behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish-Willeboordse.
Overwegingen ten aanzien van de procedure
De rechtbank overweegt in de eerste plaats ambtshalve het volgende.
Vooropgesteld wordt dat eiseres in haar brief van 18 maart 2004 is opgekomen tegen verweerders primaire besluit tot afwijzing van haar verzoek om kwijtschelding. Deze en niet de brief van 10 mei 2004 diende derhalve te worden aangemerkt als bezwaarschrift. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten. De door verweerder ten onrechte als bezwaarschrift aangemerkte brief moet worden gezien als een aanvulling op het bezwaar. Vastgesteld wordt dat eiseres met haar brief van 18 maart 2004 tijdig bezwaar heeft gemaakt.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB, kan verweerder kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ten aanzien van de terugvordering van bijstand, kwijtschelding van vorderingen daaronder begrepen, voert verweerder een beleid dat is neergelegd in het Werkboek WWB (thema V, hoofdstuk 4). Ingevolge dit beleid, dat door de rechtbank niet onredelijk of anderszins onjuist wordt geacht, kan een (enkele) fraudevordering pas worden kwijtgescholden nadat vijf jaar is afgelost en tenminste de helft van de oorspronkelijke vordering is voldaan. Van kwijtschelding uitgesloten zijn die gevallen waarin dwanginvordering plaatsvindt. Daarvan is sprake wanneer de aflossing van een vordering door middel van vereenvoudigd derdenbeslag of tussenkomst van een deurwaarder tot stand komt.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op het restant van een fraudevordering. Deze vordering is door het voormalige Kantongerecht Den Haag bij beschikking van 6 november 1996 in rechte vastgesteld.
Vervolgens wordt vastgesteld dat ter inning van deze vordering op 25 maart 1998 vereenvoudigd derdenbeslag (loonbeslag) is gelegd onder [B.V.] BV. Er is in dit geval derhalve sprake van dwanginvordering. Dat eiseres met het gelegde beslag heeft ingestemd maakt dit, nog daargelaten dat uit de stukken daarvan niet is gebleken, niet anders. Instemmen met een beslag is niet hetzelfde als vrijwillig een vordering voldoen. Beslag is immers een dwangmiddel dat pas kan worden ingezet wanneer een debiteur in gebreke blijft een vordering (vrijwillig) te voldoen.
Nu sprake is van dwanginvordering is kwijtschelding in dit geval niet mogelijk. Verweerders beleid sluit een geval als dit daarvan uit.
Door kwijtschelding in het geval van eiseres te weigeren, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Gesteld noch gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit specifieke geval daarvan had moeten afwijken.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk in het openbaar uitgesproken op 2 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,