ECLI:NL:RBSGR:2005:AU6483

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/4233 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en ingangsdatum bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Eiseres had op 7 oktober 2003 een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening, maar de rechtbank oordeelde dat de bijstandsverlening niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend. Eiseres had op het aanvraagformulier aangegeven dat zij vanaf 16 september 2003 geen salaris meer had ontvangen, maar had zich pas op 7 oktober 2003 bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) gemeld. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden, die stelt dat de meldingsdatum bij het CWI bepalend is voor de ingangsdatum van de bijstandsverlening.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet tijdig had gehandeld door zich niet eerder dan op 7 oktober 2003 bij het CWI te melden. De rechtbank concludeerde dat er geen gegronde redenen waren voor de latere indiening van de bijstandsaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres voor zover gericht tegen de handhaving van de voorwaardelijke maatregel niet-ontvankelijk, omdat deze maatregel nooit ten uitvoer was gelegd en eiseres daardoor niet in haar belangen was geschaad. De rechtbank bevestigde dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht was vastgesteld op 7 oktober 2003, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bijstandsaanvragen en de strikte toepassing van de regels omtrent de ingangsdatum van bijstandsverlening. Eiseres had geen recht op bijstandsverlening met terugwerkende kracht, omdat zij niet tijdig had gehandeld en er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank wees erop dat de wetgeving en jurisprudentie in dergelijke gevallen duidelijk zijn en dat de meldingsdatum bij het CWI cruciaal is voor de beoordeling van het recht op bijstand.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/4233 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft op 7 oktober 2003 bij verweerder een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij besluit van 28 november 2003 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 25 oktober 2003 een bijstandsuitkering toegekend.
Bij afzonderlijk besluit van 28 november 2003 is de uitkering van eiseres bij wijze van maatregel voorwaardelijk verlaagd met 100 % voor de duur van een maand.
Het tegen deze besluiten ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij besluit van 10 augustus 2004 ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 oktober 2004, van gronden voorzien bij brief van 15 oktober 2004, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 17 maart 2005 het bezwaar van eiseres gericht tegen het toekenningsbesluit van 28 november 2003 alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat er met ingang van 7 oktober 2003 recht op bijstand bestaat.
Bij brief van 25 april 2005 heeft eiseres de gronden van het beroep nader aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 6 juli 2005 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 18 oktober 2005 ter zitting behandeld.
Eiseres is niet ter zitting verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. L.S.J. de Korte, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish-Willeboordse.
Motivering
Het beroep betreft de ingangsdatum van de uitkering en de aan eiseres opgelegde voorwaardelijke maatregel.
Voor zover het beroep is gericht tegen de handhaving van de voorwaardelijk opgelegde maatregel, heeft eiseres geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling daarvan.
Ingevolge vaste jurisprudentie kan van processueel belang slechts sprake zijn indien hetgeen de indiener met zijn beroep beoogt ook daadwerkelijk kan worden bereikt. Het resultaat dient voor de indiener ook daadwerkelijk betekenis te kunnen hebben. Een louter principieel of formeel belang is daartoe onvoldoende.
De rechtbank stelt vast dat eiseres door het instellen van beroep geen verandering in haar rechtssituatie kan brengen. De opgelegde maatregel is nooit ten uitvoer gelegd, de bijstandsuitkering van eiseres derhalve nooit verlaagd en eiseres op geen enkele wijze in haar belangen geschaad. De termijn waarbinnen deze maatregel nog wel in nadelig opzicht van invloed had kunnen zijn – te denken valt daarbij aan recidive – is inmiddels verstreken. Naar verweerder ter zitting heeft bevestigd, speelt deze maatregel voor de toekomst geen rol.
Gezien het voorgaande moet het beroep op dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de ingangsdatum van de uitkering overweegt de rechtbank als volgt.
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Het primaire besluit is tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval, nu het bezwaarschrift vóór de peildatum, zijnde 31 december 2003, is ingediend, met toepassing van de Abw te worden beslist.
Ingevolge artikel 68a, eerste lid, van de Abw, wordt indien door burgemeester en wethouders is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Ingevolge artikel 68a, tweede lid, van de Abw, heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het Centrum voor Werk en Inkomen, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 63a, eerste of vierde lid, of bij burgemeester en wethouders, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 63a, tweede of derde lid.
Verweerder heeft wat betreft de ingangsdatum van het recht op bijstand op 15 maart 2005 een nieuw besluit genomen. Daarbij is aan eiseres met ingang van 7 oktober 2003 bijstand toegekend.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6:18 van die wet, wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen verweerders besluit van 15 maart 2005. Beoordeeld dient derhalve te worden of verweerder terecht de ingangsdatum van het recht op bijstand heeft vastgesteld op 7 oktober 2003.
In het algemeen wordt gelet op het bepaalde in artikel 68a van de Abw geen bijstand met terugwerkende kracht toegekend. De meldingsdatum bij het CWI is bepalend. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken, indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiseres geen sprake. Zij heeft op het aanvraagformulier aangegeven vanaf 16 september 2003 geen salaris meer te hebben ontvangen. Vanaf die datum kon zij derhalve worden geacht te verkeren in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het had op de weg van eiseres gelegen zich zo snel mogelijk daarna bij het CWI te melden voor het indienen van een bijstandsaanvraag. Eiseres heeft zich echter daartoe pas op 7 oktober 2003 bij het CWI gemeld. Niet gebleken is dat zij buiten staat was dat op 16 september 2003 of kort daarna te doen. Evenmin is de rechtbank gebleken dat eiseres een gegronde reden had voor latere indiening. Dat zij eerst een advocaat heeft benaderd voor het instellen van een loonvordering, leidt niet tot een ander oordeel. Dit had het indienen van een bijstandsaanvraag niet in de weg behoeven te staan. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht vanaf een datum gelegen vóór 7 oktober 2003 rechtvaardigen.
Nu er geen bijzondere omstandigheden zijn die afwijking van de hoofdregel van artikel 68a van de Abw rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van het recht op bijstand terecht van de meldingsdatum bij het CWI is uitgegaan en de ingangsdatum op goede gronden heeft bepaald op 7 oktober 2003.
Het beroep is derhalve op dit onderdeel ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de handhaving van het besluit van 28 november 2003, waarbij de uitkering van eiseres bij wijze van maatregel voorwaardelijk is verlaagd, niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk in het openbaar uitgesproken op 2 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: