ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5914

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3448 WRO en 04/3388 WRO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor kantorencomplex in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning voor een kantorencomplex in Den Haag. Eiseres, Parkeer Management Nederland P.M.N., en een groep van zeventien andere eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 21 april 2004 een bouwvergunning had verleend aan de Rijksgebouwendienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning was verleend met vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De eisers stelden dat de besluitvorming niet voldeed aan de vereisten van een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Spuikwartier". De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat de besluitvorming over de noodzaak van een milieu-effectrapportage op onjuiste gronden had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, en vernietigde het besluit van de gemeente. De rechtbank droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de gemaakte proceskosten aan eiseres sub 1 en eisers sub 2 moesten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de ruimtelijke ordening en de eisen die daaraan gesteld worden.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nrs. AWB 04/3448 WRO en 04/3388 WRO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
1. Parkeer Management Nederland P.M.N., gevestigd te 's-Gravenhage, eiseres, en
2. [eiser] en zeventien anderen, wonende te Den Haag, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Derde-partij: de Rijksgebouwendienst, vergunninghouder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 april 2004 heeft verweerder de Rijksgebouwendienst onder verlening van vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bouwvergunning verleend voor de bouw van een kantorencomplex bevattende kantoorruimtes, parkeergarage, horeca en winkels op de begane grond ter plaatse van het te slopen woningbouw-complex Turfmarkt 55 tot en met 437, Zwarteweg 51 en Schedeldoekshaven 250 tot en met 586 te Den Haag.
Bij besluit van 5 juli 2004, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften de hiertegen door eiseres sub 1 en eisers sub 2 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 2 bij brief van 7 augustus 2004, ingekomen bij de rechtbank op 9 augustus 2004, beroep ingesteld (zaaknummer 04/3388 WRO). Eiseres sub 1 heeft tegen dit besluit bij brief van 11 augustus 2004, ingekomen bij de rechtbank op 12 augustus 2004, beroep ingesteld (zaaknummer 04/3448).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De gronden van eiseres sub 1 zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2004.
De gronden van eisers sub 2 zijn aangevuld bij brieven van 22 maart 2005 en 28 juli 2005.
Zowel eisers sub 2 als verweerder hebben vervolgens nadere stukken overgelegd.
De beroepen zijn op 10 oktober 2005 ter zitting behandeld.
Eiser [eiser] is in persoon verschenen. Namens eiseres sub 1 zijn verschenen [eiseres sub1] en [eiseres sub 1], bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Leiden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag. Namens derde-partij is verschenen drs. P.M. Verhaar.
Motivering
Het bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 14 november 2003 een aanvraag om een reguliere bouwvergunning heeft ingediend, voorziet in de bouw van een kantorencomplex, dat onder meer uit twee torens van circa 140 meter hoog (exclusief dakopbouwen) bestaat.
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
Voorts bepaalt artikel 10:10 van de Awb dat een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van 21 april 2004 namens verweerder is genomen door de Directeur Directie Bouwen, Toezicht en Dienstverlening en het bestreden besluit namens verweerder door het hoofd van de afdeling Juridische Zaken van de Bestuursdienst. Van schending van artikel 10:3, derde lid, van de Awb, zoals gesteld, is dan ook geen sprake.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van één van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder c, dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ter plaatse waar het bouwplan is voorzien geldt het bestemmingsplan “Spuikwartier”. Aan de in geding zijnde gronden zijn de bestemmingen “Gemengde Doeleinden” en “Voetpad” gegeven.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met onder meer de bebouwingsvoorschriften van dit bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeen-komstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeen-telijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS), in overeenstemming met de VROM-inspectie, het beleid vastgesteld dat een specifieke verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor het bouwen en uitvoeren van werkzaamheden die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarover de Provinciale Planologische Commissie (PPC) een eensluidend positief advies heeft uitgebracht.
Op 3 februari 2004 hebben GS een specifieke verklaring van geen bezwaar verleend voor het gebruik van gronden, de bouw van gebouwen en het uitvoeren van werken in overeenstemming met het bestemmingsplan “Wijnhavenkwartier”, dat op 8 januari 2004 in de PPC is behandeld. Deze verklaring was geldig tot 19 januari 2005 en derhalve geldig ten tijde van het bestreden besluit.
Eiseres sub 1 heeft onder meer gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Wijnhavenkwartier”, zodat de aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Vastgesteld wordt dat in de ruimtelijke onderbouwing is overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het destijds in procedure zijnde bestemmings-plan “Wijnhavenkwartier”. Ook in het bestreden besluit is naar dit bestemmingsplan verwezen.
Bij uitspraak van 20 juli 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het besluit van GS van 6 juli 2004 betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan “Wijnhavenkwartier” vernietigd en alsnog goedkeuring onthouden aan dit bestemmingplan.
De Afdeling heeft in haar uitspraken van 23 februari 2005 (LJN: AS7243) en 25 mei 2005 (LJN: AT6143) overwogen dat een besluit waarbij op grond van artikel 19, eerste lid, dan wel tweede lid, van de WRO vrijstelling is verleend niet voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing indien de redenering die geleid heeft tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit van het nieuwe bestemmingsplan eveneens de ruimtelijke onderbouwing ondergraaft.
Dat doet zich hier voor, nu de besluitvorming over de noodzaak een milieu-effectrapportage te doen opmaken op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden.
De namens verweerder ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het bestreden besluit een zelfstandige ruimtelijke onderbouwing heeft, welke steunt op andere documenten dan het nieuwe bestemmingsplan, zoals het “Binnenstadsplan 2000-2010” en de Hoogbouwvisie Den Haag, doet hieraan niet af, omdat een dergelijke situatie ook in genoemde uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2005 aan de orde was. Hetzelfde geldt voor verweerders stelling dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit wél sprake was van een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat ook die situatie zich in laatstgenoemde uitspraken van de Afdeling voordeed.
De beroepen zijn derhalve gegrond en het bestreden besluit dient dan ook wegens strijd met artikel 19, tweede lid, van de WRO te worden vernietigd.
Verweerder wordt in de door eiseres sub 1 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres sub 1 gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,--, welk bedrag de gemeente Den Haag aan eiseres sub 1 dient te vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres sub 1 het door haar betaalde griffierecht, te weten € 273,--, vergoedt;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eisers sub 2 het door hen betaalde griffierecht, te weten € 136,--, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. M.E. Groeneveld-Stubbe, M. van Nooijen en
W.E. Doolaard en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,