ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5913

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/47940
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring van een vreemdeling na annulering van vlucht door brand

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 november 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op grond van artikel 59, lid 2, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in bewaring was gesteld. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, was in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting. Op de eerste dag van de inbewaringstelling had verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, een vlucht aangevraagd, maar deze werd geannuleerd vanwege een brand in het Uitzetcentrum Schiphol. De rechtbank oordeelde dat de voortduring van de bewaring in deze bijzondere omstandigheden niet gerechtvaardigd was, vooral omdat eiser tot de zitting geen noodzakelijke medische zorg had ontvangen en er onduidelijkheid bestond over de mogelijkheid van een nieuwe vlucht.

De rechtbank overwoog dat het belang van eiser bij opheffing van de bewaring groter was dan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring per datum van uitspraak. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken, vooral in situaties waarin de gezondheid van de betrokken vreemdeling in het geding is.

De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in het openbaar en de griffier, mr. C.G.J.M. Moison, was aanwezig. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor inbewaringstelling en de rechten van vreemdelingen onder de Vreemdelingenwet 2000 verduidelijkt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 05/47940 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1982, van Sierra Leoonse nationaliteit, eiser,
verblijvende in de tijdelijke capaciteitsopvang van het Detentiecentrum te Zeist,
gemachtigde: mr. R.I.R. Denz, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.S. Willems, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. INLEIDING
Verweerder heeft op 24 oktober 2005 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, tweede lid, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 26 oktober 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 november 2005. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij niet in bewaring gesteld had mogen worden aangezien hij steeds heeft voldaan aan zijn stempelplicht en opvang had in het AZC te B. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij na de brand op Schiphol thans nog geen adequate medische zorg dan wel de noodzakelijke psychiatrische hulp heeft ontvangen. Kort na de brand is hij door een verpleegkundige onderzocht. Daarna heeft hij in verband met zijn (psychische) klachten -zo heeft hij al tien dagen niet kunnen slapen- dagelijks tevergeefs gevraagd om een dokter. Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld en dat het ontbreekt aan zicht op uitzetting. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat zijn behandeling in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Op 21 oktober 2005 kwam het bericht dat de aangevraagde laissez-passer voor eiser door de Unit Facilitering Terugkeer was ontvangen. Eiser is vervolgens op 24 oktober 2005 geplaatst in het Uitzetcentrum Schiphol. Op 24 oktober 2005 is een vlucht met escortes ten behoeve van eiser aangevraagd. In de nacht van 27 oktober 2005 heeft een brand gewoed in het cellencomplex van het Uitzetcentrum, waarna eiser is overgebracht naar het detentiecentrum te Zeist. Op 31 oktober 2005 zijn op last van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie alle uitzettingshandelingen gestaakt voor personen die betrokken waren bij en overgeplaatst waren naar aanleiding van de brand. Derhalve is de aanvraag voor een vlucht ten behoeve van eiser geannuleerd. Er loopt thans een onderzoek naar de oorzaak van de brand. De resultaten daarvan worden verwacht in de loop van deze week (week 45). Verweerder heeft gesteld dat er zicht op uitzetting is vanwege de verstrekte laissez-passer die geldig is tot 31 december 2005. Voorts wordt er voldoende voortvarend gehandeld nu binnen de termijn van vier weken die geldt voor een inbewaringstelling op grond van artikel 59, tweede lid, verwacht wordt dat opnieuw een vlucht kan worden geboekt ten behoeve van eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 52, tweede lid, Vw wordt -voorzover hier van belang- de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn. Gelet op deze bepaling is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden zijn van een laissez-passer voldoende grond is voor de inbewaringstelling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw.
Dat eiser zich in het verleden steeds aan zijn meldplicht heeft gehouden en zich nog steeds in de opvang bevond doet hier niet aan af.
Voor het overige is niet bestreden dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
De rechtbank overweegt vervolgens dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in de bijzondere omstandigheden van dit geval de voortduring van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder eiser in bewaring heeft gesteld op het moment dat een laissez-passer beschikbaar was en op de eerste dag van de inbewaringstelling een vlucht heeft aangevraagd. Verweerder heeft het derhalve niet nodig geacht eiser op eerdere datum dan op de dag dat de vlucht kon worden aangevraagd in bewaring te stellen. Deze aanvraag voor een vlucht heeft verweerder na de brand geannuleerd en onduidelijk is wanneer een nieuwe vlucht wordt aangevraagd. Weliswaar worden de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de brand eind deze week (week 45) verwacht, onduidelijk is echter of het bekend worden van de onderzoeksresultaten betekent dat er opnieuw een vlucht aangevraagd kan worden. De rechtbank wijst er hierbij op dat er in de voortgangsrapportage staat dat er een werkinstructie van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verwacht wordt over hoe te handelen met de groep vreemdelingen die betrokken waren bij de brand. Wanneer deze werkinstructie wordt verwacht, is niet vermeld. Naast deze omstandigheden constateert de rechtbank dat eiser tot op heden ondanks zijn herhaaldelijk verzoek daartoe na de brand op Schiphol niet de dringend noodzakelijke medische zorg heeft ontvangen. Verweerder heeft dit niet weersproken en enkel verwezen naar de medische zorg in het detentiecentrum.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank thans het belang van eiser bij opheffing van de bewaring groter dan het belang van verweerder bij de voortduring ervan. Dat verweerder mogelijkerwijs binnen de in artikel 52, vierde lid, Vw genoemde termijn van vier weken eiser alsnog uit zal kunnen zetten doet daaraan in deze bijzondere situatie niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf heden onrechtmatig is.
Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De rechtbank acht onvoldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 8 november 2005;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2005, in tegenwoordigheid van mr. C.G.J.M. Moison, als griffier.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.