RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.936.661-04;
's-Gravenhage, 9 november 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte :
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 oktober 2005.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. J.A.W. Knoester, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr M.H. Baan heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest en een geldboete van [€] 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende aan de [adres] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van deze benadeelde partij, omdat deze niet eenvoudig van aard is.
De benadeelde partij kan zich derhalve wenden tot de burgerlijke rechter.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen -hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C., aan dit vonnis is gehecht- het onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten : een personenauto, merk Honda Civic, kenteken [kenteken], kleur rood, zal worden verbeurd-verklaard.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.1. en A.2.
Beroep op psychische overmacht.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van het ongeval in een verwarde toestand verkeerde. Primair wordt daaraan de conclusie verbonden dat de schuld van verdachte ontbreekt en subsidiair dat sprake is van psychische overmacht. In dit ver-band heeft de raadsman voorts gewezen op de bevindingen van deskundige drs. M.H.
de Groot die de conclusie heeft getrokken dat verdachte niet te verwijten valt dat zij na de aanrijding, toen zij de gil hoorde, is door blijven rijden.
Beide verweren worden verworpen.
Allereerst bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte vanwege haar psychische gesteldheid geen enkel verwijt kan worden gemaakt terzake het ongeval met dodelijke afloop. Aan de constatering van drs. De Groot, dat verdachte niet het vermogen had om adequaat te reageren na de aanrijding, kan niet de conclusie worden verbonden dat schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet in het geheel ontbreekt. Voorts mist de stelling, dat aannemelijk is geworden dat verdachte in een zodanige toestand verkeerde dat zij redelijkerwijs niet anders kon handelen dan op de wijze zoals haar ten laste is gelegd, feitelijke grondslag.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.1. en B.2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel het volgende overwogen.
Verdachte heeft op 5 oktober 2004 als bestuurster van een personenauto een ernstig ongeval met dodelijke afloop veroorzaakt. Zij stond met haar auto geparkeerd in een parkeervak waaruit zij is weggereden zonder goed op de andere weggebruikers te letten. Verdachte heeft zelf verklaard dat, het op het moment dat zij wegreed, erg druk was. Toen het latere slachtoffer op haar fiets aan kwam rijden is zij door verdachte niet opgemerkt, waardoor zij werd aangereden en onder de auto terecht is gekomen. Vervolgens hoorde verdachte wel een gil maar had zij niet de tegenwoordigheid van geest om haar auto direct stil te zetten. Zij is daarentegen doorgereden om haar auto aan de overkant van de straat op de stoep te zetten. Naar grote waarschijnlijkheid is het mede aan deze manoeuvre te wijten dat het slachtoffer het ongeval niet heeft overleeft.
De wijze waarop het slachtoffer vroegtijdig om het leven is gekomen, is voor alle betrokkenen bijzonder schokkend. Met name voor de echtgenoot en de kinderen van het slachtoffer zal het nog geruime tijd vergen om hun verdriet te verwerken. De pijn van dit verlies zal blijvend worden gevoeld. Dat is ook met zoveel woorden ter terechtzitting onder de aandacht van de rechtbank gebracht door middel van de voordracht van schriftelijke verklaringen van haar echtgenoot en een dochter van het slachtoffer.
Over de vraag in hoeverre dit misdrijf verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank zich -mede op advies van Reclassering Nederland bij rapport van 1 april 2005- door een tweetal deskundigen voor laten lichten.
Zowel uit de hierna te noemen rapportages van deze deskundigen als uit het onderzoek ter terechtzitting, moet de conclusie worden getrokken dat verdachte op 5 oktober 2004 niet het inzicht had dat het gegeven haar ouderdom en psychische gesteldheid hoogst onverstandig en ronduit gevaarlijk was om auto te gaan rijden, hoewel zij nog steeds in het bezit was van een geldig rijbewijs.
Ook het feit dat verdachte geen enkel initiatief heeft genomen om haar deelneming en spijt te betuigen aan de nabestaanden van het slachtoffer moet mogelijk bezien worden in het licht van haar psychogeriatrische problematiek. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank deze omstandigheid niet in het nadeel van verdachte mee laten wegen.
Bij rapport van 29 juli 2005 heeft drs. M.H. de Groot, klinisch psycholoog, omtrent verdachte onder meer het volgende bericht : "Neuropsychologisch onderzoek wijst duidelijk op een dementeringsproces. Naast de persoonlijkheidsveranderingen en de intellectuele achteruitgang zijn er oordeels- en kritiekstoornissen, geheugenstoornissen, aandachtstekorten en planningsproblemen constateerbaar. Naar het oordeel van rapporteur is het betrokkene in lichte mate verwijtbaar dat ze onvoldoende heeft opgelet toen ze uitparkeerde. Het doorrijden nadat ze gegil hoorde valt haar, naar het oordeel van rapporteur, gezien de oordeels- en kritiekstoornissen niet te verwijten".
Betrokkene wordt door rapporteur als sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde feit beschouwd.
Bij rapport van 28 juli 2005 heeft A.G.J. Koelman, psychiater in opleiding, onder supervisie van R. Thomassen, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, omtrent verdachte onder meer het volgende bericht : "Ten tijde dat het ten laste gelegde feit zou zijn begaan was er al sprake van een beginnend dementieel proces, wat een verslechtering van haar geheugen en executieve functies heeft gegeven".
Betrokkene is zoals in bovenstaand rapport nader gemotiveerd vanuit een psychiatrisch oogpunt sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde feit.
Overwogen wordt dat beide conclusies worden gedragen door de inhoud van de rapporten en door hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt deze conclusies daarom over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het advies van deze deskundigen omtrent de strafmodaliteit.
Anders dan de officier heeft geëist, zal de rechtbank zowel de ernst als de gevolgen van het misdrijf alsmede de leeftijd en sterk verminderd toerekeningsvatbaarheid van verdachte in aanmerking nemend, volstaan met het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen en verbeurdverklaring van de personenauto van verdachte, zodat recidive kan worden voorkomen.
Een geldboete acht de rechtbank niet geïndiceerd. Niet valt in te zien dat een geldboete in dit geval vanuit het oogpunt van preventie of vergelding nog zinvol en gerechtvaardigd is, nog daargelaten dat geen enkele geldboete volledig recht kan doen aan de ernst van het feit en het door de nabestaanden van het slachtoffer geleden verlies.
De rechtbank acht derhalve de navolgende straf en maatregel op zijn plaats.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende aan de [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van zijn vordering tot materiële schadevergoeding, groot
[€] 3.090,=.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien deze vordering niet van zo eenvoudige aard is (de schadeposten zijn niet zo gemakkelijk vast te stellen) dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan zich desgewenst hiertoe tot de burgerlijke rechter wenden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten :
een personenauto, merk Honda Civic, kenteken [kenteken], kleur rood, verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot dit aan verdachte toebehorende voorwerp het bij dagvaarding primair bewezenverklaarde feit is begaan.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen :
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht;
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt :
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6. VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994,
TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER IS GEDOOD.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot :
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen
te besturen voor de duur van 5 JAAR;
met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest;
bepaalt de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schade-vergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten :
een personenauto, merk Honda Civic, kenteken [kenteken], kleur rood.
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding primair meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
S. Ju en R.J. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L.A. van der Togt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2005.