ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5621

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/57412
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel en de rechtsgeldigheid van een door een gemachtigde ingediende aanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 26 september 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiseres A, geboren in 1981, van Chinese nationaliteit, om een verblijfsvergunning asiel. Eiseres had een brief laten indienen door een medewerker van VluchtelingenWerk op 3 februari 2003, waarin zij verzocht om heroverweging van het besluit om haar geen verblijfsvergunning te verstrekken. De rechtbank heeft overwogen dat de inhoud en strekking van deze brief vergelijkbaar zijn met een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waardoor de brief als een rechtsgeldige aanvraag kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet eerder had gesteld dat de aanvraag persoonlijk door eiseres of haar wettelijke vertegenwoordiger had moeten worden ingediend. Dit betekent dat verweerder niet vrij was om dit argument voor het eerst in de procedure naar voren te brengen. De rechtbank heeft de brief van 3 februari 2003 dan ook als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 22 november 2004 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 966,- en is de Staat der Nederlanden aangewezen om het griffierecht van € 136,- aan eiseres te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat voor partijen het recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
regnr.: Awb 04/57412
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1981,
mede namens haar twee minderjarige dochters,
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer 9709.16.8021,
gemachtigde: mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. M.B.Y Vet, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 3 februari 2003 heeft mevrouw I. Loeters van de stichting VluchtelingenWerk Midden Gelderland een brief aan verweerder geschreven waarin zij verzoekt eiseres en haar twee minderjarige kinderen (alsnog) in aanmerking te laten komen voor een vergunning tot verblijf. Bij brief van 3 juni 2003 heeft verweerder op deze brief gereageerd. Bij brief van 21 juli 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet in aanmerking komen voor verblijf op basis van de eenmalige regeling dan wel het geen gebruik maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 22 december 2004 niet ontvankelijk verklaard.
1.2 Bij brief van 24 december 2004 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 18 januari 2005. Op 12 april 2005 zijn nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 8 april 2005 een verweerschrift ingediend.
1.3 Het beroep is ter zitting van 21 april 2005 behandeld waarbij de behandeling van het beroep is aangehouden om eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 april 2005 (JV 2005, 225).
1.4 Verweerder heeft op 14 juli 2005 een tweede verweerschrift ingediend.
1.5 Het beroep is ter zitting van 23 augustus 2005 verder behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Eiseres heeft op 16 september 1997 aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Bij besluit van 17 september 1997 van verweerder zijn deze aanvragen afgewezen, welke afwijzing onherroepelijk is geworden door de uitspraak van deze rechtbank van 24 juni 1999.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het verzoek van 3 februari 2003 geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3 Awb.
Eiseres heeft in de gronden van beroep verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2004, (JV 2005, 26) en zich op het standpunt stelt dat de brief die mevrouw I. Loeters van VluchtelingenWerk Midden Gelderland op 3 februari 2003 namens haar heeft geschreven naar aard en strekking zozeer vergelijkbaar is met de brief waarover in genoemde uitspraak van de Afdeling werd geoordeeld, dat ook deze brief moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb. Eiseres heeft een kopie van de brief waarop voornoemde uitspraak van de Afdeling betrekking had, als productie overgelegd.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 8 april 2005 op het standpunt gesteld dat eiseres of diens gemachtigde geen aanvraag hebben ingediend nu niet gesteld of gebleken is dat I. Loeters dan wel de stichting VluchtelingenWerk Midden Gelderland gemachtigd waren op te treden namens eiseres. De brief van 3 februari 2003 was derhalve niet aan te merken als een aanvraag.
Ter zitting van 21 april 2005 heeft verweerder zich ter ondersteuning van dit betoog beroepen op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2005 (JV 2005, 225). In de brief van 14 juli 2005 verwijst verweerder wederom naar deze uitspraak.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
Met de brief van 3 februari 2003 is klaarblijkelijk bedoeld namens eiseres een aanvraag in te dienen strekkende tot heroverweging van het onherroepelijk geworden besluit haar geen verblijfsvergunning asiel te verstrekken. De rechtbank leidt dit af uit de in de brief gebruikte bewoordingen: “….een van onze cliëntgezinnen”, “Mevrouw A vraagt u een uitzondering te maken voor het alsnog verkrijgen van een verblijfsvergunning gezien de schrijnende situatie waarin zij zich bevinden” en “wij verzoeken u mevrouw A en haar dochters alsnog een verblijfsvergunning te verstrekken”. Daaraan doet niet af dat in de brief tevens bewoordingen zijn gebruikt als: ”willen wij ….. u attenderen op de situatie van een van onze cliëntgezinnen” en “wij van Vluchtelingenwerk Midden Gelderland ondersteunen dit verzoek”. Inhoud en strekking van de brief van 3 februari 2003 zijn niet wezenlijk anders dan die van de brief waarop de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2004 betrekking had.
Verweerders stelling dat de artikelen 23 en 36 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw2000), imperatief voorschrijven dat de aanvraag door de vreemdeling in persoon dan wel diens wettelijke vertegenwoordiger moet worden gedaan, leidt niet tot de conclusie dat een door de gemachtigde van de vreemdeling ingediende aanvraag niet als een rechtsgeldige aanvraag in behandeling kan worden genomen. De artikelen 23 en 36 Vw2000 bevatten geen bepaling van openbare orde, zodat het verweerder vrijstaat een aanvraag in behandeling te nemen als niet is voldaan aan de vereisten van deze bepalingen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2005 (200502565/1)
In de brief van 3 juni 2003, waarmee verweerder heeft gereageerd op de brief van VluchtelingenWerk van 3 februari 2003, stelt verweerder, niet inhoudelijk op het verzoek van eiseres te kunnen ingaan. Verweerder werpt eiseres in deze brief niet tegen dat zij de aanvraag persoonlijk had moeten indienen en niet bij gemachtigde en heeft eiseres niet in de gelegenheid gesteld haar aanvraag alsnog in overeenstemming te brengen met de eisen van de artikelen 23 en 36 Vw2000. Het staat verweerder niet vrij in deze procedure voor het eerst tegen te werpen dat haar aanvraag niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 23 Vw2000 is ingediend.
De rechtbank merkt de brief van 3 februari 2003 dan ook aan als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, tweede lid, Awb.
De brief van verweerder van 3 juni 2003 moet vervolgens worden aangemerkt als een schriftelijke weigering op de aanvraag van 3 februari 2003 te beslissen. Daartegen staat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a Awb bezwaar open. Voor zover de aanvraag er toe strekt een heroverweging van de weigering een verblijfsvergunning asiel te verlenen staat tegen de weigering op deze aanvraag te beslissen ingevolge artikel 80 Vw2000 geen bezwaar open maar beroep op de rechtbank. Nu eiseres slechts bezwaar heeft gemaakt houdt de rechtbank het er voor dat zij slechts heeft willen opkomen tegen de weigering een beslissing te nemen inzake haar verzoek om een verblijfsvergunning reulier.
Dat de aanvraag, naar verweerder ter zitting van 6 september 2005 heeft betoogd, niet kan worden beschouwd als een verzoek om een vergunning tot verblijf op grond van de “Eenmalige regeling voor asielzoekers” (TBV 2003/38), nu dit TBV eerst na de datum van de aanvraag tot stand is gekomen en in werking is getreden, maakt niet dat van een aanvraag überhaupt geen sprake kan zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de eerder in deze uitspraak geciteerde passages uit de brief van 3 februari 2003. De rechtbank verstaat deze brief aldus dat eiseres verweerder primair verzoekt de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel of regulier te heroverwegen en subsidiair om haar een verblijfsvergunning te verlenen op de voet van de naar aanleiding van overleg tussen de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de minister getroffen zogenoemde “Eenmalige Regeling”, die uiteindelijk is neergelegd in de brief van de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 29 augustus 2003 (TK 2002-2003, 19637, nr. 754). In dit opzicht verschilt deze zaak niet van die welke heeft geleid tot de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 november 2004.
2.4 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond
- vernietigt het besluit van 22 november 2004;
- bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 966,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad € 136,= aan eiseres te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2005.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 26 september 2005