ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5617

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/18044, 05/18047
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake asielaanvraag en PTSS-diagnose

In deze zaak gaat het om een voorlopige voorziening in het kader van herhaalde aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door verzoeksters, A en F, burgers van Servië-Montenegro. De verzoeksters hebben op 19 april 2005 opnieuw aanvragen ingediend, waarop de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 20 april 2005 heeft geantwoord dat de aanvragen als herhaalde aanvragen worden aangemerkt. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege blijft totdat in bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter heeft op 13 mei 2005 de verzoeken behandeld. Verzoeksters hebben een psychologisch rapport overgelegd van drs. M.P. Collet, waarin wordt gesteld dat verzoekster 1 lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van verkrachtingen in het land van herkomst. De IND betwistte de bevoegdheid van drs. Collet om deze diagnose te stellen en stelde dat verzoekster 1 eerder had moeten verklaren over de verkrachtingen. De rechter heeft echter geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevoegdheid van drs. Collet en dat de verklaringen van verzoekster 1 en de overgelegde rapporten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten als nieuw feit.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeksters de beslissing op hun bezwaarschrift in Nederland mogen afwachten. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters, die zijn vastgesteld op € 966. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en openbaar uitgesproken op 18 mei 2005. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 05/18044 en 05/18047
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1968,
mede namens haar minderjarige kinderen B, C, D en E,
verzoekster 1,
IND dossiernummer 9907.02.8006
F,
geboren op [...] 1990,
verzoekster 2,
burgers van Servië-Montenegro,,
IND dossiernummer 0504.19.0286
gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch, advocaat te Eindhoven,
verzoekers;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C. Gullen, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 19 april 2005 hebben verzoekers opnieuw aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 20 april 2005 heeft verweerder te kennen gegeven dat naar zijn voorlopig oordeel de aanvragen worden aangemerkt als herhaalde aanvragen en dat uitzetting van verzoekers niet achterwege zal worden gelaten. Bij brief van 21 april 2005 is daartegen bezwaar gemaakt.
1.2 Bij verzoekschrift van 21 april 2005 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat in bezwaar is beslist. Ter zitting is dat verzoek aangevuld in die zin, dat is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting hangende de asielprocedure achterwege zal worden gelaten.
1.3 De verzoeken zijn ter zitting van 13 mei 2005 behandeld. Verzoekers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft dan wel de beslissing in strijd is met andere rechtsregels en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekers in afwachting van de beslissing op het bezwaar moet worden verboden.
2.2 In het voorlopig oordeel heeft verweerder overwogen dat verzoekster 1 in de voorgaande procedure(s) melding had kunnen en daarom moeten maken, hoe summier ook, van het feit dat zij in het land van herkomst zou zijn verkracht door soldaten. Nu dat niet is gebeurd, is geen sprake van een nieuw feit.
Ten aanzien van het door verzoekster 1 overgelegde psychologisch rapport, gedateerd 21 maart 2005, van drs. M.P. Collet heeft verweerder overwogen dat dat rapport niet is opgemaakt door een arts; ter zitting is dat standpunt nader onderbouwd in die zin, dat verweerder betwist dat drs. Collet bevoegd is de in het rapport neergelegde diagnose, dat bij verzoekster 1 sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), te stellen. Voorts heeft verweerder overwogen dat de inhoud van het rapport er overigens niet aan afdoet dat verzoekster 1 eerder over de verkrachtingen had behoren te verklaren.
Ten aanzien van de brief van psychiater drs. W.A.F. Sondermeijer, gedateerd 17 maart 2005, heeft verweerder overwogen dat daarin weliswaar wordt gesteld dat verzoekster 1 lijdt aan een posttraumatische stresstoornis, gebonden aan de situatie in (voormalig) Joegoslavië, maar dat een causaal verband tussen de psychische stoornis –waarvan het bestaan door verweerder niet wordt ontkend- en de door verzoekster gestelde verkrachtingen daarmee niet aannemelijk is gemaakt.
2.3 Verzoekers hebben aangevoerd dat drs. Collet als Gezondheidszorgpsycholoog is ingeschreven, op grond waarvan zij bevoegd is de diagnose PTSS, te stellen. Uit haar rapport blijkt voorts dat verzoekster 1 niet in staat geacht kan en kon worden eerder te verklaren over hetgeen haar is overkomen. Er is daarom sprake van een nieuw feit dat maakt dat van haar niet kan worden verlangd terug te keren naar haar land van herkomst.
Verweerder heeft op onjuiste gronden voorlopig geoordeeld dat geen sprake is van relevante nova in de zin van artikel 4:6 Awb. Bovendien heeft verweerder nagelaten verzoekers of de gemachtigde een afschrift van het zogenoemde nova-gehoor ter beschikking te stellen, waarmee de procedurele waarborgen rondom deze beslissing zijn geschonden.
2.4 De rechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 3.1, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) heeft het indienen van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de aanvraag naar het voorlopig oordeel van verweerder een herhaalde aanvraag betreft.
Naar het voorlopig oordeel van de rechter kan niet worden geconcludeerd dat op voorhand is uitgesloten dat verzoeksters verklaring met betrekking tot de ondergane verkrachting en de in dat verband overgelegde rapporten van drs. Collet en drs. Sondermeijer kunnen afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust, zodat verweerder in dit stadium van de procedure redelijkerwijs niet heeft kunnen besluiten de aanvragen aan te merken als herhaalde aanvragen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De rechter ziet thans geen aanleiding te twijfelen aan de bevoegdheid van drs. Collet de diagnose PTSS te stellen. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg omtrent een verdeling van bevoegdheden op dit terrein geen uitsluitsel biedt, alsmede dat aan drs. Collet -blijkens haar ter zitting afgelegde verklaring- desgevraagd door haar beroepsverenigingen (waaronder het Nederlands Instituut voor psychologie en de Nederlandse vereniging van gezondheidszorgpsychologen i.o) is meegedeeld dat zij daartoe bevoegd is.
Uit het rapport van drs. Collet alsmede uit haar verklaring ter zitting blijkt dat verzoekster 1 lijdt aan een chronische PTSS, als gevolg waarvan zij vermoedelijk last heeft van geheugen- en concentratieproblemen, die haar getuigenissen tijdens eerdere gehoren beïnvloed kunnen hebben in die zin, dat zij bij die gelegenheid geen mogelijkheid heeft gezien zich over de ondergane verkrachtingen te uiten.
Gelet daarop is verweerders standpunt dat verzoekster de ondergane verkrachtingen eerder heeft kúnnen en dus ook moeten benoemen, hoe summier ook, en dat daarom geen sprake is van een nieuw feit, onvoldoende gemotiveerd.
2.2 Gelet op het bovenstaande ziet de rechter aanleiding de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen en te bepalen dat verzoekers de behandeling van hun bezwaarschrift in Nederland mogen afwachten.
2.3 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van de verzoeken redelijkerwijs hebben moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorzieningen dat verzoekers de beslissing op het bezwaarschrift in Nederland mogen afwachten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers dient te voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier op 18 mei 2005.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 19 mei 2005