ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5590

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 05/1206
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van salaris en opheffing van dwangsom in kort geding tussen werkgever en werknemer

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 oktober 2005, vorderde de werkgever, De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs (NFB), de opheffing van de verschuldigdheid van een dwangsom, alsook de opschorting van de looptijd daarvan. De werknemer, die sinds 7 oktober 2003 in dienst was bij NFB als directeur, vorderde op zijn beurt de doorbetaling van zijn salaris totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn beëindigd. De werknemer was op non-actief gesteld en had in een eerder kort geding, op 26 augustus 2005, gewonnen, waarbij NFB was veroordeeld om hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. NFB had echter niet voldaan aan deze veroordeling, wat leidde tot de huidige procedure.

De voorzieningenrechter oordeelde dat NFB niet had voldaan aan het vonnis van 26 augustus 2005, aangezien de werknemer op 2 september 2005 niet in staat was zijn werkzaamheden te hervatten door belemmeringen van NFB. De rechter concludeerde dat de dwangsommen waren verbeurd en dat NFB ten onrechte de salarisbetaling had stopgezet. De vordering van de werknemer tot doorbetaling van zijn salaris werd toegewezen, terwijl de vordering van NFB tot opheffing van de dwangsom werd afgewezen. NFB werd veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers om te voldoen aan rechterlijke uitspraken en de bescherming van werknemersrechten in het geval van onrechtmatige beëindiging van salarisbetalingen. De zaak illustreert ook de juridische procedures die kunnen volgen na een kort geding, vooral in arbeidsrelaties waar de rechten van werknemers in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/1206 van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. R. Willemsen,
tegen:
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. E. Grabandt,
advocaat mr. R.J. Snip te Amsterdam.
Partijen worden hierna als ‘NFB’ en ‘[werknemer]’ aangeduid.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 13 oktober 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. NFB is een privaatrechtelijke beroepsorganisatie van en voor belastingadviseurs in het midden- en kleinbedrijf.
[werknemer] is sinds 7 oktober 2003 voor bepaalde tijd en sinds 7 februari 2004 voor onbepaalde tijd in dienst bij NFB in de functie van directeur. Het salaris van [werknemer] bedraagt € 6.694,23 bruto per maand exclusief dertiende maand en vakantietoeslag.
1.2. Op 16 augustus 2005 heeft NFB bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] ingediend nadat zij eerder [werknemer] op non-actief had gesteld. De aanvankelijk op 6 oktober 2005 geplande behandeling van deze zaak is op verzoek van [werknemer] - in afwachting van de uitkomst van een op 2 november 2005 geplande buitengewone ledenvergadering van NFB - uitgesteld tot 17 november 2005.
1.3. Na zijn op non-actiefstelling heeft [werknemer] in kort geding toelating tot zijn werkzaamheden gevorderd.
Bij vonnis in kort geding van 26 augustus 2005 is NFB veroordeeld om [werknemer] binnen drie (werk)dagen toe te laten tot zijn werkzaamheden als directeur bij NFB en hem daartoe toegang te verschaffen tot de kantoorgebouwen van NFB alsmede om binnen drie (werk)dagen aan [werknemer] (weer) een beperkte volmacht te verlenen om rechtshandelingen namens NFB te verrichten.
Voorts werd bij dit vonnis bepaald dat NFB een dwangsom van € 1.000,-- verbeurt voor iedere dag dat zij nalaat aan deze veroordeling te voldoen tot een maximum van € 100.000,--.
Het vonnis is op 30 augustus 2005 aan NFB betekend.
NFB is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
1.4. NFB heeft [werknemer] bij brief van 1 september 2005 opgeroepen op vrijdag 2 september 2005 zijn werkzaamheden te hervatten. In deze brief heeft NFB aangegeven wat er bij terugkeer op het bureau van [werknemer] werd verwacht.
1.5. [werknemer] is op 2 september 2005 op zijn werk verschenen.
1.6. Op 5 september 2005 is [werknemer] niet op zijn werk verschenen. Hij heeft in een
e-mailbericht van 5 september 2005, 8.16 uur, aan de secretaris van het bestuur van NFB gemeld dat hij die dag niet zou verschijnen. Als reden heeft hij aangegeven dat het bestuur van NFB hem niet in de gelegenheid stelt zijn normale werkzaamheden als directeur uit te oefenen en dat hem is gebleken dat twee bestuursleden zich expliciet hebben voorgenomen het hem zo moeilijk mogelijk te gaan maken.
1.7. De advocaat van [werknemer] heeft bij brief van 13 september 2005 aan NFB aangekondigd tot executie van onder meer de verbeurde dwangsommen over te gaan en heeft vervolgens op 15 september 2005 ten laste van NFB executoriaal beslag doen leggen onder de ING Bank N.V.
1.8. NFB heeft [werknemer] bij brieven van 5 en 10 oktober 2005 gesommeerd zijn werkzaamheden te hervatten. Per 12 oktober 2005 is de salarisbetaling aan [werknemer] stopgezet.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
in conventie
NFB vordert –zakelijk weergegeven– opheffing van de verschuldigdheid van enige dwangsom, althans opschorting van de looptijd daarvan, althans vermindering van de dwangsom.
Daartoe voert NFB onder meer het volgende aan.
Zij heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 26 augustus 2005.
Zij heeft [werknemer] op geen enkele wijze belemmerd in de hervatting van zijn werkzaamheden
Zij is niet veroordeeld tot rehabilitatie van [werknemer] en voelt zich daartoe ook niet gehouden.
[werknemer] heeft om haar onbekende reden geweigerd op het werk te verschijnen en blijft ondanks herhaalde dringende verzoeken van de kant van NFB weigeren zijn werkzaamheden te hervatten.
[werknemer] voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
[werknemer] vordert -kort gezegd- veroordeling van NFB tot doorbetaling van zijn salaris, vermeerderd met emolumenten en met de wettelijke rente alsmede de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd.
[werknemer] heeft zijn eis ter zitting vermeerderd met dien verstande dat hij verhoging van de bij vonnis van 26 augustus 2005 vastgestelde dwangsom heeft gevorderd.
[werknemer] voert daartoe aan dat NFB onrechtmatig jegens hem handelt door zijn salarisbetaling per 12 oktober 2005 te stoppen.
[werknemer] heeft op 2 september 2005 conform de verwachting van NFB zijn werkzaamheden hervat. NFB heeft hem echter niet de mogelijkheid geboden zijn bedongen arbeid te hervatten.
Daarbij komt dat uit een intern e-mailbericht van 30 augustus 2005 van de secretaris van het bestuur is gebleken dat het bestuur van NFB er alles aan wil doen om de werkhervatting van [werknemer] tegen te houden.
NFB voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
in conventie
3.1. Ter beoordeling is de vraag of NFB aan het vonnis van 26 augustus 2005 heeft voldaan.
In dit vonnis is NFB veroordeeld om - kort gezegd - [werknemer] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, hem daartoe toegang tot de werkplek te verschaffen en hem een beperkte volmacht te verlenen.
Tussen partijen staat vast dat [werknemer] zich op 2 september 2005 op zijn werkplek heeft gemeld. Door NFB is echter niet betwist dat de voormalige werkkamer van [werknemer] op die dag nog niet voor hem beschikbaar was. [werknemer] heeft op de deur het bordje met de naam van de interimdirecteur, [interimdirecteur], aangetroffen alsmede achter het bureau een koffer met de initialen van deze persoon. Bovendien was een aantal kasten afgesloten. Tenslotte was de toegang van [werknemer] tot het computernetwerk geblokkeerd en werd hem desgevraagd medegedeeld dat er interne redenen waren voor de blokkade.
3.2. NFB stelt dat de werkoverdracht op 5 september 2005 zou plaatsvinden en dat op die dag conform de wens van [werknemer] een bijeenkomst met de medewerkers was georganiseerd.
Uit de brief van 1 september 2005 van NFB aan [werknemer] blijkt evenwel niet dat de werkoverdracht eerst op maandag 5 september 2005 zou plaatsvinden.
In deze brief wordt te dien aanzien gemeld:
“(…) Wij verwachten dat u op vrijdag 2 september 2005 en verder op iedere werkdag om 8.30 uur weer op het Federatiebureau aanwezig zult zijn voor een volledige werkdag. (….)”
Ten aanzien van de bijeenkomst van medewerkers wordt in de laatste alinea van voornoemde brief gemeld:
“Via uw advocaat hebt u laten weten dat u maandag het personeel bijeen zal roepen. U wilt hen informeren over de feitelijke stand van zaken waaronder de uitspraak die is gedaan. Deze bijeenkomst zal namens het bestuur worden bijgewoond door de bestuursgedeleerde, heer [interimdirecteur]. Hij zal namens het bestuur het woord voeren, uw uitspraken voorzien van de visie van het bestuur, eventueel vertellen dat de voorzieningenrechter niet heeft bevolen dat u gerehabiliteerd moet worden en hij zal vertellen dat het bestuur nog steeds streeft naar beëindigen van de arbeidsovereenkomst met u wegens disfunctioneren.
De heer [interimdirecteur] zal namens het bestuur, als bestuursdelegeerde, toegang blijven houden tot het bureau van de NFB. Hij zal op het bureau van de NFB werkzaamheden verrichten.”
Dat er op 2 september 2005 geen werkoverdracht zou plaatsvinden was derhalve aan [werknemer] niet bekend. Van de kant van NFB had dan ook redelijkerwijze mogen worden verwacht dat op 2 september 2005 een regeling was getroffen om [werknemer] te woord te staan en hem enige uitleg en/of toelichting te geven, onder meer over de werkplek die hij geacht werd in te nemen en over de vraag op welk moment hij toegang zou hebben tot het computernetwerk.
Dat [werknemer] eerst op 5 september 2005 op zijn werkplek zou verschijnen, zoals door NFB betoogd en als door [werknemer] aangekondigd op of voor 1 september 2005 via zijn advocaat, is achterhaald nu NFB in reactie op die aankondiging (en de verzochte bijeenkomst met het personeel) in haar brief van 1 september 2005 uitsprak te verwachten dat [werknemer] op 2 september 2005 zijn werk zou hervatten.
3.3. Door de gang van zaken op 2 september 2005 werd [werknemer] bevestigd in zijn vermoeden dat men het hem moeilijk zou maken.
[werknemer] stelt dat hij dit vermoeden reeds had, onder meer gezien de inhoud van de brief van 1 september 2005.
In deze brief is sprake van een uitvoerige beschrijving van taken en opdrachten die NFB van [werknemer] verwachtte bij terugkeer op zijn werkplek.
Dat NFB de behoefte had het takenpakket van [werknemer] concreet te beschrijven om geen misverstanden te doen ontstaan is in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk. Anderzijds worden er in de brief opdrachten gegeven die de indruk doen ontstaan dat hier sprake is van plagerij. Zo wordt van [werknemer] verwacht dat hij al de rapportages voor het bestuur met de hand schrijft. Ter zitting is gebleken dat [werknemer] gewend is met de computer om te gaan zodat een dergelijke eis, met name gezien de hoeveelheid rapportages en verslagen die [werknemer] geacht wordt te maken, niet redelijk moet worden geacht.
Hoewel [werknemer] moeite had met de uitvoerige taakomschrijving in de brief van 1 september 2005 heeft hij zich op vrijdag 2 september 2005 op zijn werkplek gemeld.
Op enigerlei wijze is [werknemer] op of omstreeks 2 september 2005 in het bezit gekomen van een interne e-mail van de secretaris van het bestuur van 30 augustus 2005. Deze door hem overgelegde e-mail geeft blijk van een negatieve houding ten aanzien van de terugkeer van [werknemer]. Hoewel ook dit niet onbegrijpelijk is gezien de voor NFB ongunstige afloop van de kort geding procedure bevat deze e-mail enkele zodanig negatieve zinsneden jegens [werknemer] in het kader van in de brief geuite voornemens ten aanzien van de zakelijke omgang met hem na zijn terugkeer dat [werknemer] daaruit terecht mocht afleiden dat men zijn terugkeer wel heel moeilijk zou maken.
3.4. De combinatie van de brief van 1 september 2005, de gang van zaken op 2 september 2005 en de inhoud van de e-mail van 30 augustus 2005 leidt ertoe dat niet kan worden gezegd dat [werknemer] weer is toegelaten tot zijn werkzaamheden zoals in het vonnis van 26 augustus 2005 is bedoeld.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan het vonnis van 26 augustus 2005 zodat de dwangsommen zijn verbeurd.
De vorderingen van NFB zullen derhalve worden afgewezen.
NFB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
in reconventie
3.5. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen heeft NFB ten onrechte de salarisbetaling van [werknemer] stopgezet. De vordering van [werknemer] tot doorbetaling van zijn salaris met nevenvorderingen zal derhalve worden toegewezen in voege als na te melden.
De vordering tot verhoging van de dwangsom zal worden afgewezen.
In de bepaalde dwangsom en het gegeven maximum, dat nog niet bereikt is, wordt voldoende prikkel geacht aanwezig te zijn, zodat er geen aanleiding is de dwangsom te verhogen. Dat onderdeel van de vordering zal dan ook afgewezen worden.
NFB zal, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, die gezien de samenhang met de conventie op nihil begroot worden.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt NFB in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [werknemer] begroot op € 1.060,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 244,-- aan griffierecht;
in reconventie:
veroordeelt NFB aan [werknemer] zijn salaris door te betalen, groot € 6.694,23 bruto per maand, te vermeerderen met de emolumenten zoals in of krachtens de arbeidsovereenkomst bepaald, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
veroordeelt NFB tot betaling van de wettelijke rente over alle krachtens dit vonnis verschuldigde geldsommen alsmede de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek over het salaris ad € 6.694,23 bruto per maand en de vakantiebijslag vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt NFB in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [werknemer] begroot op nihil;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
md