ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5157

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3932 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersmaatregelen en belangenafweging in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonende te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. De zaak betreft een verkeersbesluit dat op 24 februari 2004 door verweerder is genomen, waarbij eenrichtingsverkeer werd ingesteld op de Zomereik. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 4 augustus 2004 ongegrond werd verklaard, waarna zij beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 19 juli 2005 behandeld.

De rechtbank overweegt dat het treffen van verkeersmaatregelen als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd. De bevoegdheid tot het nemen van dergelijke maatregelen kent ruime beoordelingsmarges, maar er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor een individueel belang zodanig wordt getroffen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De rechtbank toetst deze belangenafweging met terughoudendheid.

Eisers voeren aan dat het instellen van eenrichtingsverkeer indruist tegen afspraken die zij met een samenwerkingsverband en een bouwbedrijf hebben gemaakt. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het verkeersbesluit aansluiting heeft gezocht bij de CROW-aanbevelingen en dat de breedte van de Zomereik niet toereikend is voor tweerichtingsverkeer. De rechtbank komt tot de conclusie dat de belangenafweging van verweerder niet onredelijk is en dat er geen sprake is van een in rechte te honoreren toezegging van verweerder dat tweerichtingsverkeer zou worden ingesteld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/3932 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[Eiser] en [eiseres], wonenden te
[plaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 februari 2004 heeft verweerder een verkeersbesluit ‘deelplan 14 Ypenburg’ genomen inhoudend onder andere het instellen van eenrichtingsverkeer door het plaatsen van borden op onder meer het gedeelte van de Zomereik gelegen tussen de Middelweg en de westelijke tussenstraat tussen de Oeverwallaan en de Gele Lis in de richting van de Middelweg te [plaats].
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben eisers vervolgens beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van de rechtbank behandeld op 19 juli 2005. Eiser [eiser] is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich, zonder bericht, niet laten vertegenwoordigen.
Motivering
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994
(verder: WVW 1994) kunnen verkeersmaatregelen worden genomen die strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 - voor zover hier van belang - geschiedt de plaatsing van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) dienen verkeersbesluiten met redenen te zijn omkleed, waarbij in ieder geval wordt aangegeven welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij dient te worden aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit.
Eisers voeren in beroep, zakelijk weergegeven, onder meer aan dat het instellen van eenrichtingsverkeer op de Zomereik indruist tegen de afspraken die eisers met het samenwerkingsverband Ypenburg en bouwbedrijf BAM in 2001 en 2002 hebben gemaakt. Volgens deze afspraken, neergelegd onder meer in notulen van vergaderingen en tekeningen, zou op het weggedeelte tussen het perceel van eisers aan de Zomereik en de Middelweg tweerichtingsverkeer worden ingesteld.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt in het voetspoor van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 14 november 2000 (Nr. 200001648/1) dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. De bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen kent weliswaar ruime beoordelingsmarges waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar afweegt, doch dat neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van een verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten, dan wel het nadeel daarvan redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet, dient de rechter met terughoudendheid te toetsen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voor het vaststellen van de toe te passen norm voor het instellen van eenrichtingsverkeer geen eigen beleid heeft ontwikkeld maar aansluiting heeft gezocht bij de ‘Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’ (ASVV1996) van de Stichting Centrum voor regelgeving en onderzoek in de grond-, water- en wegenbouw en de verkeerstechniek (CROW), een non-profitorganisatie met onder andere kennis op het gebied van de verkeerstechniek. Met inachtneming van de daarin voorkomende normen - voor een rijbaan met gemengd verkeer en een geringe verkeersfunctie is voor tweerichtingsverkeer een minimale rijbaanbreedte vereist van 4,50 meter - heeft verweerder gezien het profiel van de Zomereik tweerichtingsverkeer niet passend geacht binnen de profielbreedte van de Zomereik. Tussen de erfafscheidingen aan weerszijden van de weg is een breedte van 3,70 meter beschikbaar. De rechtbank komt het toepassen van de CROW-aanbevelingen en hantering van de daarin gestelde normen niet onjuist voor.
De rechtbank stelt voorts vast dat de bij het verkeersbesluit ingestelde verkeersstructuur voorziet in een bereikbaarheid van alle omliggende percelen.
Voorts heeft verweerder gezorgd voor uitwijkmogelijkheden via inritten op de Zomereik. Deze kunnen worden gebruikt door bewoners en ander verkeer (bijvoorbeeld een leverancier of nutsbedrijf) dat zich tijdelijk daar kan opstellen, zodat overig verkeer kan doorstromen.
Wat betreft de bereikbaar- en vindbaarheid van het perceel van eiseres is de rechtbank, anders dan eisers, niet van oordeel dat verweerder deze onvoldoende in acht heeft genomen. Allereerst geldt dat het perceel via de Zomereik langs de noordzijde van het perceel te bereiken is. Verder geldt, zoals verweerder heeft gesteld en door eisers niet is weersproken, dat het perceel door middel van een plattegrond en routeplanner te vinden is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken dat in de door verweerder gehanteerde belangenafweging een onevenwichtigheid schuilgaat. De rechtbank overweegt nog dat hoewel buiten kijf is dat verkeersdeelnemers komend vanaf de Middelweg van het onderhavige verkeersbesluit hinder ondervinden omdat zij moeten omrijden om het perceel van eisers te bereiken, daarmee nog niet is gezegd dat verweerders belangenafweging de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. Een verkeersbesluit brengt niet zelden voor verkeersdeelnemers zekere restricties mee die vanwege het door het besluit te dienen belang nu eenmaal aanvaard dienen te worden.
Overigens is, zo is tijdens de zitting gebleken, voor de caravan van eisers en voor voertuigen met een lengte van tenminste acht meter inmiddels een gemeentelijke ontheffing verleend van het verbod om vanaf de Middelweg de Zomereik in te rijden.
De rechtbank begrijpt voorts het betoog van eisers dat verweerder met het verkeersbesluit indruist tegen gemaakte afspraken aldus dat verweerder volgens eisers in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur door op de Zomereik alsnog eenrichtingsverkeer in te stellen. De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak een beroep op het vertrouwensbeginsel in ieder geval pas in rechte gehonoreerd kan worden indien sprake is van door het bestuursorgaan gedane ondubbelzinnige uitlatingen waarin een toezegging is neergelegd. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken.
Eisers beroepen zich onder meer op het zogeheten zienswijzenrapport van verweerder. Echter ook daaruit - eisers hebben bij hun beroepschrift een bladzijde van dit rapport bijgevoegd waarbij het eisers te doen is om de punten 4.c en 4.d - blijkt niet van een schriftelijke en ondubbelzinnige toezegging van verweerder als door eisers wordt betoogd. Onder punt 4.c wordt met betrekking tot de verbinding tussen de Middelweg en de woning van eisers slechts vermeld dat met eisers ‘concrete afspraken zijn gemaakt over de bereikbaarheid van de woning’. Over de inhoud van de afspraken blijkt uit het rapport niets. Uit de beantwoording onder punt 4.d blijkt dat er op de Middelweg een autoverkeersverbinding komt tussen noord en zuid. Dit achtten eisers van belang in verband met de mogelijkheid van ‘een korte verbinding tussen het bedrijf en de woning’ van eisers. Het antwoord van verweerder laat echter geheel in het midden of eenrichtings- dan wel tweerichtingsverkeer wordt ingesteld tussen de Middelweg en het perceel van eisers.
Voor zover eisers een beroep hebben gedaan op het faxbericht van makelaardij Accoord van 22 februari 2001 en stukken van de BAM (onder meer de notulen van de bespreking van 20 december 2001 en 18 januari 2002 en een plattegrond) kunnen deze stukken eisers niet baten nu verweerder niet gebonden kan worden door uitlatingen van (medewerkers van) makelaardij Accoord en BAM.
Van een in rechte te honoreren toezegging van verweerder dat op de Zomereik tweerichtingsverkeer zou worden ingesteld, is de rechtbank derhalve niet gebleken. Wel bevindt zich onder de gedingstukken nog een brief van 25 mei 1998 van het projectbureau Ypenburg (waarin ook de gemeente [plaats] is vertegenwoordigd) waarin juist ondubbelzinnig wordt vermeld dat de woning van eisers ‘zal worden ontsloten vanaf een eenrichtings(auto)verkeersweg langs de Noordzijde van het perceel’.
In beroep zijn eisers ook opgekomen tegen het verkeersbesluit voor zover daarbij eenrichtingsverkeer op de Gele Lis (de weg ten zuiden van het perceel van eisers) is ingesteld. De rechtbank stelt echter vast dat eisers, anders dan door eiser Van der Helm ter zitting is betoogd, hieromtrent tijdens de bezwaarfase geen grieven hebben ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het verkeersbesluit in zoverre dan ook onherroepelijk geworden zodat eisers daartegen in beroep niet alsnog kunnen opkomen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo, mr. A.A.M. Mollee en mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: