ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4719

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.920243-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad binnen een jeugdinrichting

Op 20 oktober 2005 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad heeft gepleegd binnen een jeugdinrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer hebben aangevallen, waarbij het slachtoffer is geslagen, geschopt en getrapt, zelfs terwijl hij al op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor geweldsdelicten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 175 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van € 1.152,70 te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de psychologische en psychiatrische rapporten van de verdachte betrokken, waaruit bleek dat hij op zwakbegaafd niveau functioneert en dat er sprake is van gedragsstoornissen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het ingezette behandeltraject van de verdachte niet onderbroken dient te worden en dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend is, gezien de ernst van het gepleegde feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.920243-05
rolnummer 0004
’s-Gravenhage, 20 oktober 2005
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans u.a.h. gedetineerd in de [inrichting]
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 7 juli 2005 en
6 oktober 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. L. van Dijk, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. P.C. Bruins heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 175 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] hoofdelijk zal worden toegewezen ten bedrage van € 1.152,70.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.152,70
subsidiair 14 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd
[slachtoffer].
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding primair is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht – en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank acht het subsidiair te last gelegde strafbare feit, het medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, bewezen.
Ten aanzien van de voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende.
Eerder op de dag van 27 maart 2005 is het slachtoffer bedreigd door een aantal jongens van de groep [naam groep], waartoe verdachte behoorde. Tijdens het sporten zijn zij voor het raam van de dojo gaan staan en hebben sommigen van hen bedreigende gebaren naar hem gemaakt. Ook sportleraar [sportleraar] heeft deze bedreigingen gezien en vond deze vreemd en anders dan normaal.
Ook kort voor het incident, in de kerk, is er sprake van uitlatingen en gedragingen waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat er een plan is om het latere slachtoffer stevig af te tuigen. Al bij binnenkomst en tijdens de dienst positioneren de latere verdachten zich strategisch rondom het latere slachtoffer. Tijdens de dienst wordt een aantal keer gevraagd: “Nu?” waarop door één van de leden van de groep wordt gezegd: “Nee, wacht nog even”. Verklaard is dat de opmerking is gemaakt “Payback is a bitch”.
Dominee [dominee] heeft verklaard dat één van de jongens hem bij de dienst heeft gevraagd aan het einde van de dienst te bidden voor payback. [getuige 1] heeft verklaard dat zij tijdens de dienst heeft gehoord dat een jongen zei te willen bidden voor [slachtoffer]. Tevens verklaart zij [medeverdachte E.] te hebben horen zeggen “ik ga je hard slaan, vriend”.
[getuige 2], [getuige 3] en groepsleider [groepsleider] verklaren in algemene zin dat zij het gevoel hadden dat het afgesproken werk was.
Ook de gang van zaken na afloop van het incident duidt naar het oordeel van de rechtbank op een vooropgezet plan. Door verschillende getuigen is waargenomen dat [medeverdachte P.], die naar het oordeel van de rechtbank betrokken is geweest bij het organiseren van de afranseling, maar uiteindelijk niet bij het incident aanwezig was omdat hij bezoek had, na het horen van het alarm op een bankje sprong en uitriep “Yes, yes!”. Ook is door meerdere getuigen verklaard dat [medeverdachte P.], toen hij terugkwam van zijn bezoek, zijn duim opstak naar een medeverdachte en zei: “Lekker voor hem”.
In de kamer van [getuige 4] zijn brieven aangetroffen afkomstig van [medeverdachte P.], die de overtuiging versterken, dat er sprake was van een tevoren uitgedacht plan. Tot slot is door [getuige 4] verklaard dat zij na afloop van het incident [medeverdachte E.] en [medeverdachte J.] heeft horen praten over het incident en dat zij beiden zeiden het jammer te vinden dat ze hem niet dood hadden geschopt.
Uit bovenstaande trekt de rechtbank de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachte raad bij de plegers van het feit.
Het verweer dat mogelijk sprake is geweest van een vooropgezet plan bij een deel van de groep maar dat verdachte geen deelgenoot is geweest van dit plan, verwerpt de rechtbank.
De bedreiging eerder op de dag jegens het latere slachtoffer, waarbij ook verdachte deel uit maakte van de groep ”[naam groep]”, het gedrag en de uitlatingen van verdachte en zijn medeverdachten kort voor en tijdens de kerkdienst alsook de uitlatingen van verdachte en enkele medeverdachten na afloop van het incident, brengen de rechtbank tot de conclusie dat ook bij deze verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, gepleegd binnen een jeugdinrichting. Hij heeft met zijn mededaders bewust toegeleefd naar het moment dat zij bij een kerkdienst in de inrichting hun plan zouden uitvoeren om een van de jongens te grazen te nemen.
Dit slachtoffer is daar vervolgens door verdachte en zijn mededaders in elkaar geslagen en op het hoofd en op de nek getrapt, ook terwijl het slachtoffer al op de grond lag.
Verdachte heeft zelf volgens diverse verklaringen het slachtoffer geschopt, geslagen en getrapt en samen met zijn mededaders stoelen naar het slachtoffer gegooid. Getuigen verklaren verwonderd te zijn dat het slachtoffer nog rechtop de ruimte kon verlaten. Vlak daarna heeft het slachtoffer voor korte tijd het bewustzijn verloren en is hij naar het ziekenhuis vervoerd.
Verdachte en zijn mededaders mogen van geluk spreken dat het slachtoffer de gewelddadige aanval heeft overleefd en dat zijn letsel relatief gering is gebleken.
Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen duidelijk gemaakt geen respect te hebben voor het leven dan wel de lichamelijke integriteit van anderen.
Een dergelijk gewelddadig delict is zeer schokkend geweest voor het slachtoffer, en hij zal, naar aannemelijk is, nog gedurende lange tijd geestelijke en/of lichamelijke gevolgen daarvan ondervinden. Het feit heeft voorts niet alleen bij het slachtoffer enorme schrik teweeggebracht, maar ook in de directe omgeving van de inrichting waar het plaatsvond.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor diverse geweldsdelicten, terzake waarvan aan verdachte onder meer de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd.
Van deze eerdere veroordelingen is kennelijk geen enkele preventieve werking uitgegaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport d.d. 10 februari 2005 betreffende het multidisciplinair onderzoek van verdachte, opgemaakt door M. van Genabeek, psycholoog/ orthopedagoog, en M. Klauwers, kinder- en jeugdpsychiater, en mede ondertekend door L. Dijkman, GZ-psycholoog, alsook van een groepsverslag d.d. 6 september 2005, opgemaakt in het Forensisch Centrum Teylingereind.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het pro justitia rapport van de Stichting FORA d.d. 12 september 2005, betreffende het psychologisch onderzoek van verdachte, ondertekend door drs. R.B. Visser, gezondheidszorg-/kinder- en jeugdpsycholoog, alsook op het pro justitia rapport van de Stichting FORA d.d. 15 september 2005, betreffende het psychiatrisch onderzoek van verdachte, ondertekend door drs. C.M.M. Schuijlenburg, kinder- en jeugdpsychiater.
Blijkens deze rapporten, die aansluiten bij het reeds eerder uitgebrachte rapport betreffende verdachte, functioneert verdachte op zwakbegaafd niveau en is er bij hem sprake van een gedragsstoornis met een sterke ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van een buitengewoon gebrekkige gewetensontwikkeling, een tekortschietende agressieregulatie, frustratietolerantie en impulscontrole.
Een onderbreking van het recent ingezette behandeltraject door bijvoorbeeld jeugddetentie wordt niet in het belang van een gunstige ontwikkeling van verdachte geacht en is uit het oogpunt van recidivepreventie evenmin aangewezen.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapporten over, maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen.
Ook uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 20 september 2005 blijkt dat het advies van de deskundigen om het reeds ingezette behandeltraject van verdachte niet te onderbreken, wordt onderschreven.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ingezette behandeltraject van verdachte in het kader van de eerder opgelegde maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet dient te worden onderbroken en acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest een passende reactie.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, teneinde verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
Een advies omtrent de plaats van tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde
jeugddetentie is niet aan de orde, nu verdachte deze tijd reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer], verblijvende in [inrichting], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 1.152,70.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij betwist.
De benadeelde partij heeft, naar het oordeel van de rechtbank, aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 1.152,70 schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.152,70 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair telastgelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING GEPLEEGD MET VOORBEDACHTE RAAD
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot:
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 175 DAGEN
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 90 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op : 13 april 2005;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 15 april 2005;
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 7 juli 2005;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer], verblijvende in [inrichting], tot een bedrag van € 1.152,70 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.152,70 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, kinderrechter, voorzitter,
J.W. Sentrop, kinderrechter,
en S.W.E. de Ruiter, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2005.
Mr. De Ruiter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.