ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4709

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/535239-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad binnen een jeugdinrichting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, gepleegd binnen een jeugdinrichting. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op het moment van de feiten gedetineerd in de penitentiaire inrichting 'Vught'. De officier van justitie had gevorderd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en een verplichting tot betaling aan de staat van € 1152,70, subsidiair 23 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer]. De rechtbank achtte het meer subsidiair telastgelegde strafbare feit, medeplegen van poging zware mishandeling met voorbedachte raad, bewezen. De rechtbank overwoog dat er eerder op de dag van het incident bedreigingen waren geuit door de verdachte en zijn medeverdachten richting het latere slachtoffer. Tijdens een kerkdienst werd er een plan gesmeed om het slachtoffer aan te vallen, wat uiteindelijk resulteerde in een gewelddadige aanval waarbij het slachtoffer ernstig werd mishandeld. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorbedachte raad en dat de verdachte, hoewel niet ter plaatse tijdens de geweldpleging, zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, zoals blijkt uit rapportages.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535239-05
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 20 oktober 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Vught" te Vught.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 juli 2005 en 6 oktober 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman drs. mr. L.P.H. de Milliano, advocaat te Katwijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. P.C. Bruins heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder primair en subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder meer subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1152,70, subsidiair 23 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder meer subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank acht het meer subsidiair telastgelegde strafbare feit, medeplegen van poging zware mishandeling met voorbedachte raad, bewezen.
Ten aanzien van de voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende.
Eerder op de dag van 27 maart 2005 is het slachtoffer bedreigd door een aantal jongens van de groep [groep], waartoe verdachte behoorde. Tijdens het sporten zijn zij voor het raam van de dojo gaan staan en hebben sommigen van hen bedreigende gebaren naar hem gemaakt. Verdachte was hierbij actief betrokken. Ook sportleraar [sportleraar] heeft deze bedreigingen gezien en vond deze vreemd en anders dan normaal. Ook kort voor het incident, in de kerk, is er sprake van uitlatingen en gedragingen waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat er een plan is om het latere slachtoffer stevig af te tuigen. Al bij binnenkomst en tijdens de dienst positioneren de latere verdachten zich strategisch rondom het latere slachtoffer. Tijdens de dienst wordt een aantal keer gevraagd: "Nu?" waarop door één van de leden van de groep wordt gezegd: "Nee, wacht nog even." Verklaard is dat de opmerking is gemaakt "Payback is a bitch." Dominee [dominee] heeft verklaard dat één van de jongens hem bij de dienst heeft gevraagd aan het einde van de dienst te bidden voor payback. [getuige 1] heeft verklaard dat zij tijdens de dienst heeft gehoord dat een jongen zei te willen bidden voor [slachtoffer]. Tevens verklaart zij [medeverdachte E] te hebben horen zeggen: "Ik ga je hard slaan vriend."
[getuige 2], [getuige 3] en groepsleider [groepsleider] verklaren in algemene zin dat zij het gevoel hadden dat het afgesproken werk was.
Ook de gang van zaken na afloop van het incident duidt naar het oordeel van de rechtbank op een vooropgezet plan. Door verschillende getuigen is waargenomen dat verdachte, die naar het oordeel van de rechtbank betrokken is geweest bij het organiseren van de afranseling, maar uiteindelijk niet bij het incident aanwezig was omdat hij bezoek had, na het horen van het alarm op een bankje sprong en uitriep: "Yes, yes!". Ook is door meerdere getuigen verklaard dat verdachte, toen hij terugkwam van zijn bezoek, zijn duim opstak naar een medeverdachte en zei: "Lekker voor hem." In de kamer van [getuige 4] zijn brieven aangetroffen afkomstig van verdachte. De inhoud van deze brieven versterkten de overtuiging dat sprake was van een tevoren uitgedacht plan. Dat eerdergenoemde brieven afkomstig zijn van verdachte blijkt niet alleen uit de inhoud van die brieven, maar ook uit het ondertekenen met 'Kroontje' en uit het proces-verbaal van de terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2005, inhoudende de verklaring van [medeverdachte E], namelijk dat hij wist dat verdachte met [getuige 4] schreef. Eerdergenoemde brieven zijn gevonden op de kamer van [getuige 4] in Teijlingereind. Tot slot is door [getuige 4] verklaard dat zij na afloop van het incident [medeverdachte E] en [medeverdachte J] heeft horen praten en dat zij beiden zeiden het jammer te vinden dat ze hem niet dood hadden geschopt.
Uit bovenstaande trekt de rechtbank de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachte raad bij de plegers van het feit.
Het verweer dat mogelijk sprake is geweest van een vooropgezet plan bij een deel van de groep maar dat verdachte geen deelgenoot is geweest van dit plan, verwerpt de rechtbank. De bedreiging eerder op de dag jegens het latere slachtoffer, waarbij ook verdachte deel uitmaakte van de groep "[groep]", het gedrag van verdachte en zijn medeverdachten kort voor de kerkdienst en hun uitlatingen na afloop van het incident, alsook het gedrag en de uitlatingen van zijn medeverdachten tijdens de kerkdienst, brengen de rechtbank tot de conclusie dat ook bij deze verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank het volgende.
In bovengenoemde brieven van verdachte staan meerdere uitlatingen waaruit blijkt dat er sprake is geweest van een volledige en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten tot het uitoefenen van geweld jegens het slachtoffer, onder andere de zin: "Ik had tegen hun gezegd dat ze hem moesten pakken." Deze volledige en nauwe samenwerking blijkt voorts uit de bedreigingen die verdachte en enkele medeverdachten tijdens het sporten hebben geuit alsmede uit de lovende woorden van verdachte jegens [medeverdachte M], nadat het incident had plaatsgevonden en zijn blijdschap toen hij het alarm hoorde afgaan. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte, alhoewel niet ter plaatse op het moment van de geweldpleging, zich toch schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, gepleegd binnen een jeugdinrichting. Hij heeft met zijn mededaders bewust toegeleefd naar het moment dat zijn mededaders bij een kerkdienst in de inrichting hun plan zouden uitvoeren om een van de jongens te grazen te nemen. Dit slachtoffer is daar vervolgens door de mededaders van verdachte in elkaar geslagen en op het hoofd en op de nek getrapt, ook terwijl het slachtoffer al op de grond lag. Het slachtoffer is door hen geschopt en geslagen. Er is ook met stoelen naar het slachtoffer gegooid. Getuigen verklaren verwonderd te zijn dat het slachtoffer nog rechtop de ruimte kon verlaten. Vlak daarna heeft het slachtoffer voor korte tijd het bewustzijn verloren en is hij naar het ziekenhuis vervoerd.
Verdachte en zijn mededaders mogen van geluk spreken dat het slachtoffer de gewelddadige aanval heeft overleefd en dat zijn letsel relatief gering is gebleken. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen duidelijk gemaakt geen respect te hebben voor het leven dan wel de lichamelijke integriteit van anderen.
Een dergelijk gewelddadig delict is zeer schokkend geweest voor het slachtoffer, en hij zal, naar aannemelijk is, nog gedurende lange tijd geestelijke en/of lichamelijke gevolgen daarvan ondervinden. Het feit heeft voorts niet alleen bij het slachtoffer enorme schrik teweeggebracht, maar ook in de directe omgeving van de inrichting waar het plaatsvond.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden onder meer reeds eerder is veroordeeld voor diverse geweldsdelicten. Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordelingen is kennelijk geen enkele preventieve werking uitgegaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het schrijven van de Forensisch Psychiatrische Dienst d.d. 7 oktober 2004, ondertekend door R.A. van der Pol, voor E. Nederlof, beiden forensisch psychiater. Hierin is onder meer aangegeven dat bij verdachte, die wat betreft geweldsdelicten in herhaling blijft vallen, sprake is van een gedragsstoornis. Hij bagatelliseert zijn eigen agressiviteit en lijkt geen baat te hebben bij eerdere behandelingen. In de thuissituatie blijkt verdachte niet meer bij te sturen. Gezien de ernst en het recidiverende karakter van de agressieve impulsdoorbraken, zou langdurige intensieve begeleiding geïndiceerd zijn. Eerdere behandelingen hebben weinig succes geboekt, mogelijk ten gevolge van het feit dat verdachte moeite heeft met autoriteit. Geadviseerd wordt over te gaan tot een monopsychologische rapportage, waarbij verdachte gesteund zou kunnen worden in zijn motivatie om te stoppen met agressiviteit en andere manieren aan te leren om met frustraties om te gaan.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het pro justitia rapport van de Stichting FORA d.d. 14 februari 2005, betreffende het orthopedagogisch onderzoek naar verdachte, opgemaakt en ondertekend door drs. K.S. Toet, orthopedagoge. Blijkens dit rapport is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis en van tekortschietende egofuncties (zeer gebrekkige agressieregulatie, onvoldoende ontwikkelde impulscontrole, lage frustratietolerantie en gebrekkige gewetensfunctie). De kans op recidive wordt in sterke mate aanwezig geacht, indien geen behandeling zal plaatsvinden. Behandeling in een gesloten orthopedagogische setting is geïndiceerd. Geadviseerd wordt om deze behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel plaats te laten vinden.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het faxbericht met bijlage van J.J.I. Den Hey-Acker, d.d. 19 augustus 2005, ondertekend door L. Tel, psycholoog. Hierin is onder meer aangegeven dat verdachte moeite heeft met autoriteit en veel agressiviteit uitstraalt richting de groepsleiding, wat hij bekrachtigt door uitlatingen tijdens en na het conflict. Hij lijkt een negatieve invloed te hebben op de groepssfeer. Door het team werd aangegeven dat verdachte als te bedreigend werd ervaren om nog met hem verder te kunnen. Verdachte heeft moeite zijn agressie te reguleren en met name in spanningsvolle situaties loopt zijn agressie op. Omdat is besloten dat er binnen Den Hey-Acker geen mogelijkheden meer zijn om verdachte op te vangen, is hij overgeplaatst naar een andere instelling.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het schrijven van D. van der Meer, psychiater, d.d. 7 februari 2005, van het schrijven van drs. K.S. Toet, orthopedagoge, d.d. 12 augustus 2005, alsmede van een brief met bijlage van H.E.M. van Beek, als psychiater verbonden aan de Forensisch Psychiatrische Dienst te Den Haag, d.d. 25 augustus 2005. Uit deze stukken blijkt dat verdachte weigert om mee te werken aan een psychologisch/psychiatrisch onderzoek.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf een passende reactie vormt.
Om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden, zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank zal bij de op te leggen straf rekening houden met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte, zoals in de hiervoor aangehaalde rapportages naar voren is gekomen.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer], verblijvende in J.P.C. De Sprengen te Zutphen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1152,70.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder meer subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering hoofdelijk toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1152,70 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder
primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder meer subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
meer subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING GEPLEEGD MET VOORBEDACHTE RAAD
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN 15 MAANDEN
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 19 april 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 21 april 2005,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt
verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], verblijvende in J.P.C. De Sprengen te Zutphen, een bedrag van € 1152,70, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1152,70 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter,
J.W. Sentrop en S.W.E. de Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coskun, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2005.
Mr. De Ruiter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.