ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4704

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/5283 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake boete Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 12 september 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een eenmanszaak vertegenwoordigd door mr. S.C. Beele, had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 11.000,- die was opgelegd door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Verzoeker stelde dat hij de boete niet kon betalen en dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat de betalingstermijn van zes weken na 15 juli 2005 verstrijkt. Hij voerde aan dat het niet betalen van de boete zou leiden tot een verhoging van het bedrag door aanmaningskosten en dat hij in een acute financiële noodsituatie zou komen te verkeren.

De voorzieningenrechter overwoog dat het belang van de verweerder, dat gericht is op effectieve handhaving van de Wav, in beginsel zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om de boete niet te betalen totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Verzoeker had geen bewijsstukken overgelegd die zijn financiële positie onderbouwden, waardoor niet kon worden vastgesteld dat betaling van de boete tot een acute noodsituatie zou leiden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van verzoeker geen spoedeisendheid had en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de handhaving van de wetgeving omtrent illegale tewerkstelling en de voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden verleend.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
afdeling 3
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 05/5283 BESLU
Inzake : [verzoeker] h.o.d.n Service Centrale Rijnstreek, gevestigd te Alpen aan den Rijn, verzoeker, gemachtigde mr. S.C. Beele, advocaat te Alphen aan den Rijn,
tegen : De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder, gemachtigde mr. M.J.H. Grandiek, werkzaam ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Bij besluit van 15 juli 2005 heeft verweerder aan verzoeker een boete ten bedrage van € 11.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid en artikel 15, tweede lid van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
2. Verzoeker heeft op 29 juli 2005 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Bij schrijven van 29 juli 2005 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt het besluit te schorsen.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 september 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In een zaak als deze, waar het gaat om een financieel belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts plaats indien ook zonder diepgaand onderzoek met betrekking tot de feiten en/of het recht (voorshands) ernstig betwijfeld moet worden of de opgelegde betalingsverplichting in rechte stand zal houden en bovendien feiten en omstandigheden worden aangevoerd die meebrengen dat het belang van verzoeker de gevraagde schorsing bij wege van onverwijlde voorziening vordert.
3. Verzoeker stelt dat sprake is van een spoedeisend belang omdat hij de boete niet kan betalen. In dit verband voert hij aan dat de betalingstermijn zes weken na 15 juli 2005 verstrijkt. Daarna wordt een aanmaning verzonden, in welk geval het boetebedrag wordt verhoogd met de kosten die daaraan verbonden zijn. Indien het boetebedrag vervolgens na twee weken nog niet is betaald, wordt dit bedrag verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel ingevorderd.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een eenmanszaak heeft en de boete van € 11.000,- niet zomaar kan opbrengen. Voorts is er geen grondslag voor de boete aangezien verzoeker niet kon weten dat illegale vreemdelingen in zijn bedrijf werkten; althans daar door v.o.f. Packing Together waren tewerkgesteld.
4.1 De voorzieningenrechter overweegt dat uit de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet Arbeid vreemdelingen in verband met de invoering van bestuursrechtelijke handhaving (Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen) (TK, 2003-2004, 29 523, nummer 3, p. 8-9) blijkt dat de doelstelling van een bestuurlijke boete als de onderhavige is het bestrijden van illegale tewerkstelling door middel van een lik op stuk beleid. Om die reden is geen afwijking gegeven van hetgeen in artikel 6:16 Awb is neergelegd en dat betekent dat het instellen van bezwaar of beroep geen schorsende werking heeft. Hierbij heeft de wetgever het van belang geacht dat de belanghebbende de door hem betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke interest, terug krijgt, indien hangende bezwaar of beroep blijkt dat een boete ten onrechte is opgelegd (thans neergelegd in artikel 19j Wav).
4.2 Voorts is ter zitting gebleken dat verweerder de belanghebbende op verzoek een betalingsregeling inzake de opgelegde boete aanbiedt. Verweerder heeft aangegeven dat een verzoek om in drie termijnen van een maand te betalen zonder meer wordt ingewilligd. Indien een dergelijke regeling niet voldoende is en om een nadere regeling wordt verzocht, verricht verweerder om te bepalen of een andere betalingsregeling dient te worden getroffen bij rechtspersonen een liquiditeitstoets en bij natuurlijke personen een inkomenstoets. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder heeft aangegeven dat om een betalingsregeling kan worden verzocht totdat een dwangbevel is afgegeven en dat verzoeker derhalve nog om een betalingsregeling kan verzoeken.
4.3 Uit het vorenstaande volgt dat het belang van verweerder, gelegen in een effectieve handhaving van de Wav - in beginsel - opweegt tegen het belang van de belanghebbende om voorlopig (hangende bezwaar of beroep) de aan hem opgelegde boete niet te betalen. Indien een belanghebbende als verzoeker van mening is dat er voor hem wel degelijk een (spoedeisend) belang bestaat om het boetebedrag hangende bezwaar niet te voldoen, zal hij dit dienen te motiveren en te onderbouwen.
Verzoeker heeft geen stukken met betrekking tot zijn financiële positie overgelegd. Niet kan worden vastgesteld dat betaling van de boete voor hem tot een acute financiële noodsituatie zal leiden. Het belang van verzoeker mist daarom spoedeisendheid.
5. Hetgeen verzoeker tegen het besluit heeft aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat het besluit onmiskenbaar onrechtmatig is. De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaand overwogene geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2005 in tegenwoordigheid van mr. M. de Graaf, griffier.