ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4703

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.920266-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad binnen een jeugdinrichting

Op 20 oktober 2005 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad heeft gepleegd binnen een jeugdinrichting. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Moszkowicz, verscheen ter terechtzitting, waar ook een benadeelde partij aanwezig was. De officier van justitie, mr. P.C. Bruins, eiste vrijspraak voor het primair telastgelegde feit en een jeugddetentie van 15 maanden voor het subsidiair telastgelegde feit. De rechtbank oordeelde dat het primair telastgelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair telastgelegde feit werd wel bewezen verklaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een leidende rol had gespeeld in de gewelddadige aanval op het slachtoffer, die door de verdachte en zijn mededaders werd geslagen en getrapt, ook terwijl hij al op de grond lag. De rechtbank nam daarbij in overweging dat het slachtoffer geestelijke en lichamelijke gevolgen van de aanval zal ondervinden. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 1.152,70 aan de benadeelde partij. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.920266-05
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 20 oktober 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [woonplaats],
wonende [adres],
thans preventief gedetineerd in de Rijksinrichting [rijksinrichting],
locatie [plaatsnaam].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 7 juli 2005,
15 september 2005 en 6 oktober 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Moszkowicz, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. P.C. Bruins heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] hoofdelijk zal worden toegewezen ten bedrage van € 1.152,70.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.152,70
subsidiair 14 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd
[slachtoffer].
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding primair is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank acht het subsidiair te last gelegde strafbare feit, het medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, bewezen.
Ten aanzien van de voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende.
Eerder op de dag van 27 maart 2005 is het slachtoffer bedreigd door een aantal jongens van de groep [naam groep], waartoe verdachte behoorde. Tijdens het sporten zijn zij voor het raam van de dojo gaan staan en hebben sommigen van hen, waaronder verdachte, bedreigende gebaren naar hem gemaakt. Ook sportleraar [sportleraar] heeft deze bedreigingen gezien en vond deze vreemd en anders dan normaal.
Ook kort voor het incident, in de kerk, is er sprake van uitlatingen en gedragingen waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat er een plan is om het latere slachtoffer stevig af te tuigen. Al bij binnenkomst en tijdens de dienst positioneren de latere verdachten zich strategisch rondom het latere slachtoffer. Tijdens de dienst wordt een aantal keer gevraagd: "Nu?" waarop door verdachte wordt gezegd: "Nee, wacht nog even". Verklaard is dat de opmerking is gemaakt "Payback is a bitch".
Dominee [dominee] heeft verklaard dat één van de jongens hem bij de dienst heeft gevraagd aan het einde van de dienst te bidden voor payback. [getuige 1] heeft verklaard dat zij tijdens de dienst heeft gehoord dat een jongen zei te willen bidden voor [slachtoffer]. Tevens verklaart zij [medeverdachte E] te hebben horen zeggen "ik ga je hard slaan, vriend".
[getuige 2], [getuige 3] en groepsleider [groepsleider] verklaren in algemene zin dat zij het gevoel hadden dat het afgesproken werk was.
Ook de gang van zaken na afloop van het incident duidt naar het oordeel van de rechtbank op een vooropgezet plan. Door verschillende getuigen is waargenomen dat [medeverdachte P], die naar het oordeel van de rechtbank betrokken is geweest bij het organiseren van de afranseling, maar uiteindelijk niet bij het incident aanwezig was omdat hij bezoek had, na
het horen van het alarm op een bankje sprong en uitriep "Yes, yes!". Ook is door meerdere getuigen verklaard dat [medeverdachte P], toen hij terugkwam van zijn bezoek, zijn duim opstak naar verdachte en zei: "Lekker voor hem".
In de kamer van [getuige 4] zijn brieven aangetroffen afkomstig van [medeverdachte P], die de overtuiging versterken, dat er sprake was van een tevoren uitgedacht plan. Tot slot is door [getuige 4] verklaard dat zij na afloop van het incident [medeverdachte E] en [medeverdachte J] heeft horen praten over het incident en dat zij beiden zeiden het jammer te vinden dat ze hem niet dood hadden geschopt.
Uit bovenstaande trekt de rechtbank de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachte raad bij de plegers van het feit.
Het verweer dat mogelijk sprake is geweest van een vooropgezet plan bij een deel van de groep maar dat verdachte geen deelgenoot is geweest van dit plan, verwerpt de rechtbank.
De bedreiging eerder op de dag jegens het latere slachtoffer, waarbij ook verdachte deel uit maakte van de groep "[naam groep]", het gedrag en de uitlatingen van verdachte en zijn medeverdachten kort voor en tijdens de kerkdienst alsook de uitlatingen van enkele van hen na afloop van het incident, brengen de rechtbank tot de conclusie dat ook bij deze verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, gepleegd binnen een jeugdinrichting. Hij heeft met zijn mededaders bewust toegeleefd naar het moment dat zij bij een kerkdienst in de inrichting hun plan zouden uitvoeren om een van de jongens te grazen te nemen.
Dit slachtoffer is daar vervolgens door verdachte en zijn mededaders in elkaar geslagen en op het hoofd en op de nek getrapt, ook terwijl het slachtoffer al op de grond lag.
Verdachte heeft zelf volgens diverse verklaringen het slachtoffer geschopt, getrapt en geslagen en samen met zijn mededaders stoelen naar het slachtoffer gegooid. Getuigen verklaren verwonderd te zijn dat het slachtoffer nog rechtop de ruimte kon verlaten. Vlak daarna heeft het slachtoffer voor korte tijd het bewustzijn verloren en is hij naar het ziekenhuis vervoerd.
Verdachte en zijn mededaders mogen van geluk spreken dat het slachtoffer de gewelddadige aanval heeft overleefd en dat zijn letsel relatief gering is gebleken.
Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen duidelijk gemaakt geen respect te hebben voor het leven dan wel de lichamelijke integriteit van anderen.
Een dergelijk gewelddadig delict is zeer schokkend geweest voor het slachtoffer, en hij zal, naar aannemelijk is, nog gedurende lange tijd geestelijke en/of lichamelijke gevolgen daarvan ondervinden. Het feit heeft voorts niet alleen bij het slachtoffer enorme schrik teweeggebracht, maar ook in de directe omgeving van de inrichting waar het plaatsvond.
Verdachte heeft, naar het oordeel van de rechtbank, een leidende rol gespeeld in
het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte tijdens de bedreigingen van het slachtoffer voor het raam van de dojo, die eerder op de bewuste dag plaatsvonden, op de mededeling van het slachtoffer dat een eerder incident iets was tussen hem en [medeverdachte P], heeft
gezegd: "dat zullen we nog wel eens zien" alsook dat verdachte degene is geweest die tijdens de kerkdienst desgevraagd een aantal malen zei "nee, wacht nog even" en aldus bepaalde wanneer de afranseling plaats zou vinden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het oudere pro justitia rapport d.d. 30 maart 2004, opgesteld door dr. J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater en op het eveneens oudere pro justitia rapport d.d. 28 november 2004 betreffende het aanvullende onderzoek van verdachte, opgemaakt door prof. dr. R.A.R. Bullens, psycholoog, alsook van een verslag groepsobservaties en onderwijsrapportage d.d. 28 september 2005, opgemaakt in de Rijksinrichting [rijksinrichting].
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het pro justitia rapport van de Stichting
FORA d.d. 12 september 2005, opgesteld en ondertekend door drs. R.B. Visser, gezondheidszorg-/ kinder- en jeugdpsycholoog, alsook op het pro justitia rapport van
de Stichting FORA d.d. 15 september 2005, opgesteld en ondertekend door
drs. C.M.M. Schuijlenburg, kinder- en jeugdpsychiater.
Blijkens deze rapporten heeft verdachte geweigerd mee te werken aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek en kan er door de deskundigen derhalve geen diagnose worden gesteld. Beide deskundigen geven aan dat er geen aanleiding is om de conclusies en adviezen uit de reeds genoemde oudere pro justitia rapporten bij te stellen.
Beide deskundigen hebben echter wel de indruk dat verdachte meer verhard lijkt te zijn in zijn opstelling en gedrag dan in de vorige rapporten is beschreven.
Het weigeren van verdachte om aan de onderzoeken deel te nemen, maakt dat de rechtbank geen actueel strafadvies heeft ontvangen.
Het in de oudere pro justitia rapporten gegeven advies tot het opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen acht de rechtbank, gelet op de eerder aan verdachte opgelegde maatregel terbeschikkingstelling, hoewel deze nog niet onherroepelijk is geworden, niet aan de orde.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke, deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf een passende reactie vormt. De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest van verdachte, daar de leidende rol van verdachte bij het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke straf van na te melden duur rechtvaardigt.
De rechtbank ziet wel aanleiding een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen, teneinde verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
De rechtbank adviseert de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie ten uitvoer te
leggen in de inrichting waar verdachte momenteel verblijft, te weten de Rijksinrichting
[rijksinrichting], locatie [plaatsnaam].
Vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer], verblijvende in [naam instelling] te [Plaatsnaam], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 1.152,70.
De verdachte en de raadsman hebben zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De benadeelde partij heeft, naar het oordeel van de rechtbank, aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 1.152,70 schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.152,70 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77v, 77x, 77y, 77z, 77gg, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair telastgelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING GEPLEEGD MET VOORBEDACHTE RAAD
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot:
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 12 MAANDEN
(ten uitvoer te leggen in de Rijksinrichting [rijksinrichting], locatie [plaatsnaam])
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 3 MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op : 19 april 2005;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 april 2005;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer], verblijvende in [naam instelling] te [Plaatsnaam], tot een bedrag van € 1.152,70 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met bepaling dat indien en voorzover de mededaders van verdachte dit bedrag zouden hebben betaald, de verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.152,70 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, kinderrechter, voorzitter,
J.W. Sentrop, kinderrechter,
en S.W.E. de Ruiter, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2005.
Mr. De Ruiter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.