ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4674

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/36561
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank inzake verzoek om schadevergoeding na opheffing van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 oktober 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van vreemdelingenbewaring. De vreemdeling, geboren in 1981 en van Turkse nationaliteit, was op 21 februari 2005 in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 4 juli 2005 werd deze bewaring opgeheven, maar de vreemdeling heeft op 12 augustus 2005 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Tijdens de zitting op 24 augustus 2005 is de vreemdeling niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van inbewaringstelling al was opgeheven ten tijde van het beroep.

De rechtbank heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat er geen situatie is waarin zij bevoegd zou zijn om schadevergoeding toe te kennen, aangezien de opheffing van de maatregel niet door de rechtbank zelf was bevolen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar beslissing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard en zich onbevoegd verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 05/36561 VRONTN
Datum uitspraak: 17 oktober 2005
UITSPRAAK
op het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [datum] 1981,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer [nummer] ,
eiser,
gemachtigde: mr. C.J.M. Dreessen, advocaat te Maastricht,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
gemachtigde: A. van de Burgt, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2005 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft op 12 augustus 2005 beroep als bedoeld in artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) ingesteld.
Bij brief van 22 augustus 2005 heeft verweerder meegedeeld dat de bewaring op 4 juli 2005 is opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 augustus 2005. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt vast dat de aan eiser opgelegde maatregel van inbewaringstelling reeds was opgeheven ten tijde van het ingestelde beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
2.2 Nadat eisers gemachtigde kennis heeft genomen van de opheffing van de bewaring op 4 juli 2005 heeft deze, onder handhaving van het beroep, verzocht om toekenning van schadevergoeding.
2.3 Voor zover dit verzoek om toekenning van schadevergoeding dient te worden opgevat als een verzoek om toekenning van schadevergoeding, als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij opheffing van de maatregel beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.5 De rechtbank acht zich onbevoegd om van het verzoek om toekenning van schadevergoeding kennis te nemen. De rechtbank overweegt daartoe dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000, nu de opheffing van de maatregel van inbewaringstelling niet door de rechtbank is bevolen en evenmin hangende het beroep als bedoeld in artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 is opgeheven. Voorts is evenmin gebleken van een beroep tegen een besluit in het kader waarvan de rechtbank kennis kan nemen van een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van 10 januari 2005 (zaak nr. 200408801/1) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.6 De stelling van eisers gemachtigde dat verweerder haar ten onrechte niet eerder heeft ingelicht omtrent de opheffing van eisers bewaring kan - hoe juist die opmerking mag zijn - aan hetgeen hiervoor is overwogen niet afdoen nu daaruit niet voortvloeit dat de rechtbank bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
2.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden. De rechtbank dient zich onbevoegd te verklaren kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.
2.8 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd van het verzoek om toekenning van schadevergoeding kennis te nemen.
Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2005 in tegenwoordigheid van mr. R.M. Teekens als griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.