ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4281

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/434
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het mvv-vereiste in het kader van gezinshereniging en de impact op het gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 september 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres, een Colombiaanse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging met haar echtgenoot, die gedetineerd was. De rechtbank oordeelde dat de verplichting om Nederland te verlaten, voortvloeiend uit het mvv-vereiste, in beginsel tijdelijk van aard is. Echter, in dit geval was er een reële kans dat de mvv-procedure zou leiden tot een langdurige ontwrichting van het gezinsleven, gezien de detentie van de echtgenoot en de zorg voor de kinderen. De rechtbank stelde vast dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de detentie van de echtgenoot en de gevolgen daarvan voor de gezinsleden. Hierdoor was het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbeerde het een deugdelijke motivering. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/434 BEPTDN
V.nr.: 151.006.3596
inzake: A, geboren op [...] 1976, van Colombiaanse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. R.E. Peeters, advocaat te Zoetermeer,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Reede, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 9 december 2002 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij echtgenoot C”. Bij besluit van 13 november 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 10 december 2003 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 23 februari 2004. Het bezwaar is bij besluit van 22 december 2004 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 4 januari 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 2 februari 2005. Op 22 maart 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 13 mei 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2005. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
1. Eiseres is op onbekende datum Nederland ingereisd. Eiseres heeft op 29 juni 1998 een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf met als doel ”verblijf bij partner C” ingediend. Bij besluit van 1 februari 1999 is deze aanvraag afgewezen. Het op 25 februari 1999 ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 28 april 1999 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Op [...] 1999 is uit de relatie van eiseres met C een tweeling geboren, D en E. Op 14 april 2000 is eiseres in het huwelijk getreden met C.
3. C heeft van 18 juli 2000 tot april 2005 in Spanje gedetineerd gezeten. Thans is hij gedetineerd in het Penitentiair Complex in Scheveningen waar hij nog een straf van ongeveer één jaar dient uit te zitten.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit - samengevat - overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning aangezien zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Niet is gebleken van dusdanige bijzondere feiten en omstandigheden dat toepassing van het mvv-vereiste in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Voorts heeft verweerder overwogen dat het beroep van eiseres op artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet kan slagen. In het verweerschrift is in dit verband betoogd dat in het kader van de vraag of het mvv-vereiste aan eiseres kon worden tegengeworpen, geen plaats is voor beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM tot verblijfsaanvaarding zou moeten leiden. Verweerder verwijst op dit punt naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 september 2004 (JV 2004, 432) en van 12 oktober 2004 (JV 2004, 436).
3. Eiseres heeft in beroep - zakelijk weergegeven - de volgende feiten en omstandigheden naar voren gebracht. De twee dochters van eiseres zijn hier te lande geboren en opgegroeid, gaan hier naar school en hebben de Nederlandse nationaliteit. Buiten eiseres zijn er in Nederland geen andere personen die de zorg voor de kinderen op zich kunnen nemen. De buurvrouw van eiseres past bij afwezigheid van eiseres af en toe op, maar kan niet de volledige zorg voor de kinderen op zich nemen. De echtgenoot van eiseres zit - na een aantal jaar in Spanje gedetineerd te hebben gezeten - thans gedetineerd in Scheveningen en kan dus ook niet voor de kinderen zorgen bij afwezigheid van eiseres.
Evenmin kan eiseres haar kinderen meenemen naar Colombia. Er is aldaar geen opvang voor de kinderen. De ouders van eiseres wonen niet meer in Colombia; zij zijn naar Ecuador gevlucht vanwege bedreigingen van drugshandelaren die de oom van eiseres hebben vermoord. Als eiseres en haar kinderen dienen terug te keren naar Colombia zullen ook zij worden blootgesteld aan bedreigingen en geweld van de kant van deze drugshandelaren.
De kinderen van eiseres mogen hun vader (de echtgenoot van eiseres) in het weekeinde in de gevangenis bezoeken en voorts heeft de echtgenoot van eiseres het recht om zijn gezin te bezoeken. Als eiseres met de kinderen naar Colombia zou gaan voor het doorlopen van de mvv-procedure dan zou dit contact er – voor langere tijd - niet meer zijn. Eiseres vreest dat aan haar geen mvv zal worden verleend, of dat de mvv-procedure lang zal duren, omdat zij door de detentie van haar echtgenoot niet zal kunnen voldoen aan het middelenvereiste en het vereiste van samenwonen.
Eiseres meent op grond van voornoemde feiten en omstandigheden een geslaagd beroep te kunnen doen op de zogenaamde hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, artikel 8 van het EVRM, artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Voorts meent eiseres dat verweerder op grond van deze feiten en omstandigheden toepassing had moeten geven aan de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Verweerder kan ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000 het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Uit de Nota van Toelichting bij dit voorschrift komt naar voren dat toepassing van deze hardheidsclausule gereserveerd is voor bijzondere individuele gevallen dan wel voor bijzondere groepen van gevallen.
De (uiterst) terughoudende wijze waarop verweerder in de praktijk met deze bevoegdheid omgaat, is in de rechtspraak in hoger beroepszaken gesauveerd.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 in aanmerking komt.
4.2.1 In het feit dat eiseres de zorg voor twee jonge kinderen heeft en zij er wat dit betreft alleen voorstaat, verschilt zij niet van andere alleenstaande ouders die de zorg voor jonge kinderen hebben, zodat geen sprake is van een bijzonder individueel geval als bedoeld in de Nota van Toelichting bij artikel 3.71, vierde lid van het Vb 2000. Verweerder heeft bij de weging van deze omstandigheid in aanmerking kunnen nemen dat eiseres tijdens illegaal verblijf hier te lande een relatie is aangegaan met C en kinderen heeft gekregen, terwijl het aan eiseres en haar partner op dat moment duidelijk was dat het eiseres niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Voorts heeft verweerder hierbij in aanmerking kunnen nemen dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om voor adequate opvang voor haar kinderen te zorgen gedurende de periode dat zij in Colombia dient te verblijven om de mvv-procedure af te wachten, en dat niet is gebleken van aantoonbare pogingen van de kant van eiseres om haar kinderen tijdelijk elders onder te brengen.
4.2.2 De vrees van eiseres voor bedreigingen en geweld van de zijde van drugshandelaren in Colombia is een asielgerelateerde omstandigheid die bij de vraag of al dan niet het mvv-vereiste kan worden tegengeworpen in beginsel niet aan de orde kan komen.
4.3 De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM.
4.3.1 In de door verweerder in het verweerschrift aangehaalde uitspraken van 28 september 2004 en 12 oktober 2004 heeft de AbRS het volgende overwogen:
“Het stellen van het zogenoemde mvv-vereiste betekent dat eerst in het kader van de aanvraag om een mvv de Minister van Buitenlandse Zaken, indien na toetsing aan de door de minister gestelde vereisten voor gezinshereniging blijkt dat appellante daaraan niet volledig voldoet, zal beoordelen of artikel 8 van het EVRM, gelet op de vaststelling dat het gaat om een eerste toelating, er niettemin toe noopt om haar toe te laten.
In het kader van de vraag of het niet voldoen aan het mvv-vereiste aan appellante kon worden tegengeworpen is voor die beoordeling, naar de minister ter zitting heeft betoogd, geen ruimte. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de minister daarbij geen betekenis heeft mogen toekennen aan het feit dat de uit het vereiste voortvloeiende verplichting Nederland te verlaten in beginsel tijdelijk van aard is”.
4.3.2 Verweerder leidt uit deze uitspraken af dat er bij de vraag of aan een vreemdeling het mvv-vereiste kan worden tegengeworpen in het geheel geen ruimte is voor een toetsing aan artikel 8 van het EVRM.
4.3.3 Dit standpunt acht de rechtbank te verstrekkend. Wel is de rechtbank van oordeel dat in het algemeen kan worden gezegd dat de uit het mvv-vereiste voortvloeiende verplichting om Nederland te verlaten in beginsel tijdelijk van aard is, zodat niet snel sprake zal zijn van strijd met artikel 8 van het EVRM. Een schending van artikel 8 van het EVRM kan echter wel aan de orde zijn wanneer van te voren vast staat dat de mvv-procedure zal leiden tot een langdurige ontwrichting van het gezinsleven.
4.3.4 Vast staat dat de echtgenoot van eiseres thans gedetineerd is en dat nog ongeveer één jaar zal zijn. Bij die stand van zaken valt niet uit te sluiten dat het doorlopen van de mvv-procedure door eiseres (aanzienlijk) langer zal duren dan de periode van drie maanden die volgens verweerder als ‘norm’ geldt.
Zowel in het geval dat eiseres haar kinderen zal meenemen naar Colombia om aldaar een mvv af te wachten, als in het geval dat eiseres haar kinderen hier te lande zal achterlaten, kan aldus een ontwrichting van het gezinsleven tussen eiseres, haar echtgenoot en hun kinderen ontstaan die niet, althans niet zonder meer, als slechts tijdelijk kan worden aangemerkt.
Het bestreden besluit noch het verweerschrift geeft er blijk van dat verweerder de omstandigheid van de detentie van de echtgenoot en de mogelijke gevolgen hiervan voor het aanvragen van een mvv door eiseres onder ogen heeft gezien, terwijl deze omstandigheid wel van belang is voor de vraag of het doorlopen van de mvv-procedure slechts een tijdelijke scheiding van de betrokken gezinsleden met zich zal brengen dan wel zal (kunnen) leiden tot een langdurige ontwrichting van het gezinsleven tussen betrokkenen.
4.3.5 Nu verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of een door eiseres in te dienen mvv-aanvraag in het land van herkomst, gezien de feiten en omstandigheden van dit geval, enige kans van slagen heeft en - daarmee samenhangend - of terugkeer van eiseres naar het land van herkomst in het kader van de mvv-aanvraag een tijdelijk karakter zal hebben, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
4.4 De overige punten die door partijen over en weer zijn aangevoerd, behoeven, gelet op het vorenoverwogene, geen nadere bespreking.
4.5. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand ( 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 22 december 2004;
3. bepaalt dat verweerder binnen tien weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 136,- (zegge: honderd zesendertig euro).
Gewezen door mr. drs. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en openbaar gemaakt op: 12 september 2005
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op:
Conc: PD
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.