ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4261

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/43244
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Recourt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel en de schouwing van een vreemdeling die minderjarigheid claimt

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser, een (gestelde) minderjarige van Chinese nationaliteit, was opgelegd. Eiser was op 29 augustus 2005 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en was sindsdien in detentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die claimde minderjarig te zijn, in afwijking van de gebruikelijke procedure slechts door één hoofd doorlaatpost is geschouwd, terwijl de praktijk vereist dat dit door twee hoofden gebeurt uit zorgvuldigheidsoverwegingen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval van de gebruikelijke procedure kon worden afgeweken. Hierdoor kon niet van de evidente meerderjarigheid van eiser worden uitgegaan.

De rechtbank heeft de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel bevolen, zodat eiser in een inrichting voor minderjarigen moet worden geplaatst. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel op zichzelf niet onrechtmatig is, maar dat de wijze van uitvoering niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is, aangezien eiser zelf niet voldoende medewerking heeft verleend bij het invullen van de benodigde formulieren.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard voor wat betreft de wijze van tenuitvoerlegging, maar ongegrond voor het overige. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, J.M. Mills, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/43244 VRONTN
V-nr.: 270.846.3536
inzake: A, geboren op [...] juni 1990, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in het Cellencomplex Schiphol-Oost te Oude-Meer, eiser,
gemachtigde: mr. C. Vos, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: drs. S. van Beek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 29 augustus 2005 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 26 september 2005 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 4 oktober 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.J.P.M. Ficq, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig L.C. Rakhorst-Chan, tolk in de Mandarijnse taal.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Nu eiser geschouwd is door één hoofd doorlaatpost, kan niet van de evidente meerderjarigheid van eiser worden uitgegaan en dient hij in een jeugdinrichting geplaatst te worden. Voorts heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld, nu er na 8 september 2005 geen activiteiten zijn ondernomen.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De vrijheidontnemende maatregel is rechtmatig opgelegd. Eiser heeft geweigerd te spreken en is niet in het bezit van identiteitsdocumenten. Derhalve heeft het hoofd doorlaatpost eiser geschouwd. Uit de wet noch de jurisprudentie blijkt dat dit niet door één functionaris gedaan kan worden. Eiser is evident meerderjarig bevonden. Verweerder handelt voorts voldoende voortvarend. Op 6 september 2005 heeft verweerder eiser verzocht een formulier D41-3 in te vullen. Op 8 september 2005 is gebleken dat eiser het formulier onvolledig had ingevuld en dat er veel gegevens ontbraken. Vervolgens is eiser op 27 september 2005 wederom verzocht een formulier D41-3 in te vullen. Voorts zal eiser op korte termijn verzocht worden medewerking te verlenen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Gesteld noch gebleken is dat de toepassing van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend bij het invullen van het D41-3-formulier en dat het derhalve voor zijn rekening en risico komt dat verweerder nog geen uitzettingshandelingen heeft verricht. Derhalve is het beroep in zoverre ongegrond.
Ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
In haar uitspraak van 4 november 2004 (200407356/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) overwogen dat, indien de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid op geen enkele wijze door middel van documenten of verklaringen aannemelijk heeft gemaakt, het oordeel daarover nog slechts op zijn uiterlijke kenmerken kan worden gebaseerd.
De rechtbank overweegt dat de staande praktijk is dat het schouwen van vreemdelingen als bedoeld in voornoemde uitspraak van de AbRS uit het oogpunt van zorgvuldigheid gebeurt door twee hoofden doorlaatpost, die uit hoofde van hun functie terzake ervaren geacht mogen worden te zijn. Gezien het gewicht dat aan dit oordeel wordt toegekend, onder meer in voornoemde uitspraak van de AbRS, onderschrijft de rechtbank het belang dat wordt gegeven aan de zorgvuldigheid van de uitvoering van de schouw.
Nu uit processtuk 1, zijnde de extra uitdraai openbare incidentnotitie van 29 augustus 2005, blijkt dat eiser, in afwijking van de bestendige praktijk, alleen door aoo Verver geschouwd is als evident meerderjarig, stelt de rechtbank vast dat eiser geschouwd is door één hoofd doorlaatpost. Nu verweerder in het onderhavige geval niet heeft gemotiveerd waarom hier volstaan kon worden met een schouwing door één functionaris, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet van de evidente meerderjarigheid van eiser uit heeft kunnen gaan.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel te bevelen in die zin dat verweerder zodanige maatregelen treft dat eiser zal worden geplaatst in een jeugdinrichting of een inrichting die een soortgelijk regime hanteert. Aangezien de oplegging van de maatregel van artikel 6 van de Vw 2000 op zichzelf niet onrechtmatig is, zal verweerder een termijn worden gegund van drie dagen na verzending van deze uitspraak om te komen tot wijziging in de wijze van tenuitvoerlegging. In zoverre zal het beroep dan ook gegrond dienen te worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond in zoverre het de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel betreft;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- beveelt dat eiser binnen drie dagen na verzending van de uitspraak wordt overgebracht naar een inrichting die geschikt is voor minderjarigen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Recourt, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2005, in tegenwoordigheid van J.M. Mills, griffier.
Afschrift verzonden op: 6 oktober 2005.
Conc.: JM
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.