ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4245

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/6963
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling van asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 september 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen de buiten behandelingstelling van een asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo, had op 14 november 2001 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Na twee eerdere beroepen die door de rechtbank gegrond waren verklaard, stelde verweerder op 18 januari 2005 de aanvraag buiten behandeling, omdat eiser met onbekende bestemming zou zijn vertrokken op 15 september 2004. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat hij wel degelijk belang had bij de beoordeling van zijn aanvraag, ook al had hij zich enige tijd niet gemeld bij de vreemdelingendienst.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gedaan om contact op te nemen met de gemachtigde van eiser, mr. R.L. Braakman, om de omstandigheden van eisers afwezigheid te verifiëren. De rechtbank benadrukte dat het optreden van een gemachtigde impliceert dat communicatie met de belanghebbende via deze gemachtigde dient te verlopen. Verweerder had volgens de rechtbank artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten toepassen, wat inhoudt dat eiser de gelegenheid had moeten krijgen om het verzuim te herstellen voordat de aanvraag buiten behandeling werd gesteld.

De rechtbank concludeerde dat verweerder in strijd had gehandeld met de zorgvuldigheidseisen van de Awb en dat de beslissing om de aanvraag buiten behandeling te stellen niet rechtmatig was. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op EUR 644,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 05/6963 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1975, burger van de Democratische Republiek Congo, verblijvende te B, eiser,
gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Verweij, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 14 november 2001 heeft eiser een herhaalde aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 27 maart 2002 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft bij brief van 24 april 2002 schriftelijk hierop zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Bij besluit van 21 mei 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij beroepschrift van 17 juni 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 18 december 2003 (AWB 02/46152 BEPTDN) is het beroep door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam gegrond verklaard.
2. Op 28 januari 2004 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de herhaalde aanvraag wederom af te wijzen. Eiser heeft bij brief van 25 februari 2004 schriftelijk hierop zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Bij besluit van 4 maart 2004 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij beroepschrift van 30 maart 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 9 november 2004 (AWB 04/14915 BEPTDN) is het beroep door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam gegrond verklaard.
3. Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij beroepschrift van 15 februari 2005 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 24 maart 2005. Op 19 mei 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Bij brief van 6 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingezonden.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was aldaar aanwezig G. Keijzer, tolk in de Franse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de aanvraag van eiser conform paragraaf C3/10.13 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 buiten behandeling wordt gesteld, nu eiser door zijn vertrek met onbekende bestemming - nog voordat een voornemen is gemaakt - te kennen heeft gegeven geen belang meer te hebben bij de beoordeling van de aanvraag.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Eiser heeft zich weliswaar enige tijd niet gemeld bij de vreemdelingendienst, maar hieruit kan niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Het had op de weg van verweerder gelegen om, nadat was gebleken dat eiser zich niet meer had gemeld, contact op te nemen met de gemachtigde van eiser om navraag te doen naar eventueel contact tussen hem en eiser.
4. Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij enige tijd in Frankrijk heeft verbleven, waar zijn zus woont. Het was zijn bedoeling om slechts voor korte duur daar te verblijven, maar door ziekte - eiser was zeer aangeslagen door de dood van zijn moeder - is eiser pas in april 2005 naar Nederland teruggekeerd.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 14 november 2001 zijn asielaanvraag heeft ingediend. Nadat de door eiser ingestelde beroepen tegen de afwijzing van verweerder van deze aanvraag tweemaal gegrond zijn verklaard, heeft verweerder de aanvraag bij besluit van 18 januari 2005 buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft daartoe blijkens het bestreden besluit besloten naar aanleiding van een door de regiopolitie van Gelderland-Midden opgesteld M100-bericht, waaruit was gebleken dat eiser met ingang van 15 september 2004 met onbekende bestemming is vertrokken.
6. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om te concluderen dat eiser geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag en acht daartoe het volgende redengevend.
7. In artikel 2:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen.
8. In artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is verder bepaald dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. In het vierde lid van artikel 4:5 van de Awb is bepaald dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager wordt bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
9. In paragraaf C3/10.13 van de Vc 2000 staat vermeld dat, indien de asielzoeker tijdens zijn asielprocedure met onbekende bestemming vertrekt, hij daarmee te kennen geeft geen belang meer te hebben bij een beslissing op zijn aanvraag. Indien het vertrek blijkt, voordat een voornemen is gemaakt, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.
10. De rechtbank overweegt dat moet worden aangenomen dat verweerder ervan op de hoogte was dat eiser in ieder geval vanaf 24 april 2002 een gemachtigde had, te weten mr. R.L. Braakman. Deze heeft immers op voornoemde datum namens eiser een zienswijze ingediend op het voornemen van verweerder om de aanvraag af te wijzen. Overigens is mr. Braakman reeds als gemachtigde van eiser opgetreden in diens eerste asielprocedure, waarbij hij gedurende deze gehele procedure als gemachtigde van eiser betrokken is geweest. Dit in ogenschouw genomen, alsmede in aanmerking genomen dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt, is de rechtbank met eiser van oordeel dat van verweerder mocht worden verwacht dat, nu was gebleken dat eiser zich sedert 15 september 2004 niet meer had gemeld, hij bij de gemachtigde van eiser had geïnformeerd naar de omstandigheden en de verblijfplaats van eiser. Niet valt uit te sluiten dat de gemachtigde wel op de hoogte was waar eiser zich na 15 september 2004 bevond. Hetgeen is bepaald in bovengenoemde paragraaf van de Vc 2000 laat bovendien onverlet dat verweerder artikel 4:5 van de Awb had moeten toepassen. Op grond van deze bepaling had verweerder eiser aldus via zijn gemachtigde in de gelegenheid moeten stellen om het verzuim, in dit geval eisers afwezigheid, te herstellen. Eerst na het ongebruikt verstrijken van de hersteltermijn had verweerder het bestreden besluit mogen nemen.
11. Nu verweerder in de communicatie met eiser onzorgvuldig heeft gehandeld en bovendien ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, kan eiser het feit dat hij zich niet beschikbaar hield niet in die mate worden tegengeworpen dat zijn aanvraag buiten behandeling zou moeten worden gesteld.
12. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde beginsel, dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen, en met artikel 4:5 van de Awb. Het beroep zal gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal wegens strijd met voornoemde artikelen worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen alsnog te beslissen op eisers aanvraag.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zoals door verweerders gemachtigde ter zitting subsidiair is bepleit. Van de bevoegdheid om de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit in stand te laten, mag in beginsel slechts gebruik worden gemaakt indien het vernietigde besluit inhoudelijk rechtmatig is en bovendien na de vernietiging daarvan rechtens slechts één besluit mogelijk is en wel dat, waartoe het vernietigde besluit strekt.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt EUR 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op EUR 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. drs. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. Y.H.F. van Veldhuizen, griffier, en openbaar gemaakt op: 12 september 2005
Afschrift verzonden op
Conc: Yve
Coll:
Bp: -
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.